Vincent de Groot: "Onze dienstverlening is volledig gericht op de internationale werknemer. Door de uitgebreide ervaring met en de specifieke kennis over onder meer de fiscale omstandigheden van zeevarenden, personen werkzaam in de offshore-industrie en bij baggerbedrijven, maar ook voor andere internationaal mobiele werknemers, weet u zeker dat uw fiscale zaken in vertrouwde en deskundige handen zijn.

Bent u buiten Nederland werkzaam? Zit u met vragen over belastingen en sociale premies? Niet alleen voor het verzorgen van uw Nederlandse aangifte inkomstenbelasting, maar ook bij advisering over werken buiten Nederland of voor een buitenlandse werkgever en wonen buiten Nederland bent u bij ons aan het juiste adres!"



Translate this site


Bijslag als kinderpremie zonder aanvraag toegekend

ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer) 24 oktober 2013 (*)
„Prejudiciële verwijzing – Sociale zekerheid – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Gezinsbijslag – Kinderpremie – Nationale wettelijke bepalingen op grond waarvan bijslag als kinderpremie zonder aanvraag wordt toegekend – Non-cumulatie van gezinsbijslagen”

In zaak C‑177/12,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door de Cour de cassation (Luxemburg) bij beslissing van 29 maart 2012, ingekomen bij het Hof op 17 april 2012, in de procedure
Caisse nationale des prestations familiales
tegen
Salim Lachheb,
Nadia Lachheb,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, E. Juhász, A. Rosas (rapporteur), D. Šváby en C. Vajda, rechters,
advocaat-generaal: M. Wathelet,
griffier: A. Calot Escobar,
gezien de stukken,
gelet op de opmerkingen van:
–        de Caisse nationale des prestations familiales, vertegenwoordigd door A. Rodesch, avocat,
–        mijnheer en mevrouw Lachheb, vertegenwoordigd door C. Rimondini, avocat,
–        de Europese Commissie, vertegenwoordigd door V. Kreuschitz en G. Rozet als gemachtigden,
gelet op de beslissing, de advocaat-generaal gehoord, om de zaak zonder conclusie te berechten,
het navolgende
Arrest
1        Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 18 VWEU en 45 VWEU, de artikelen 1, sub u‑i, 3, en 4, lid 1, sub h, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005 2005 (PB L 117, blz. 1; hierna: „verordening nr. 1408/71”), alsook artikel 7 van verordening (EEG) nr. 1216/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2).
2        Dit verzoek is ingediend in het kader van een geding tussen de Caisse nationale des prestations familiales (Luxemburgse kas voor gezinsbijslagen; hierna: „CNPF”) en mijnheer en mevrouw Lachheb, Franse ingezetenen waarvan de een in Luxemburg werkt en de ander in Frankrijk, ter zake van het besluit van de CNPF, een als „kinderpremie” aangeduide bijslag op te nemen in de berekeningsgrondslag voor de bepaling van de gezinsbijslagen die aan de echtgenoten Lachheb ten laste van de Luxemburgse Staat moeten worden uitgekeerd.
 Toepasselijke bepalingen
 Recht van de Unie
3        De punten 1, 5, 8 en 10 van de considerans van verordening nr. 1408/71 zijn in de volgende bewoordingen gesteld:
„Overwegende dat de voorschriften ter coördinatie van de nationale wetgevingen inzake sociale zekerheid behoren tot de regelingen inzake het vrije verkeer van personen, en dat deze voorschriften derhalve moeten bijdragen tot de verhoging van de levensstandaard en de verbetering van de arbeidsomstandigheden;
[...]
Overwegende dat er in het kader van deze coördinatie moet worden gegarandeerd dat binnen de Gemeenschap alle werknemers die onderdaan zijn van de lidstaten, alsmede hun rechthebbenden en nabestaanden, gelijke behandeling genieten ten opzichte van de verschillende nationale wetgevingen;
[...]
Overwegende dat de werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen moeten zijn, om de samenloop van toepasbare nationale wetgevingen en de verwikkelingen die daaruit ontstaan, te vermijden;
[...]
Overwegende dat de gelijke behandeling van alle werknemers die op het grondgebied van een lidstaat werken het best gegarandeerd wordt door, als algemene regel, de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan de persoon zijn beroepswerkzaamheden als loontrekkende of zelfstandige uitoefent als toepasbare wetgeving aan te wijzen”.
4        Deze verordening bevat in artikel 1 de in het kader ervan toepasselijke definities.
5        Zo bepaalt artikel 1, sub u, van verordening nr. 1408/71:
„i)      onder ‚gezinsbijslagen’ [wordt] verstaan alle verstrekkingen of uitkeringen ter bestrijding van de gezinslasten in het kader van een in artikel 4, lid 1, sub h, bedoelde wettelijke regeling, met uitzondering van de in bijlage II vermelde bijzondere uitkeringen bij geboorte of adoptie;
ii)      [...] onder ‚kinderbijslag’ [wordt] verstaan de periodieke uitkeringen welke uitsluitend op grond van het aantal gezinsleden en eventueel van hun leeftijd worden toegekend”.
6        Artikel 3, lid 1, van deze verordening luidt:
„Personen op wie de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn, hebben de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de wetgeving van elke lidstaat onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat, behoudens bijzondere bepalingen van deze verordening.”
7        Ingevolge artikel 4, lid 1, sub h, van verordening nr. 1408/71 is deze van toepassing op alle wettelijke regelingen betreffende de takken van sociale zekerheid die gezinsbijslagen betreffen.
8        Volgens artikel 4, lid 2, is de verordening van toepassing op de algemene en bijzondere stelsels van sociale zekerheid die al of niet op premie‑ of bijdragebetaling berusten, alsmede op de regelingen betreffende de verplichtingen van de werkgever of de reder met betrekking tot de in lid 1 bedoelde prestaties.
9        Artikel 5 van voormelde verordening bevat de volgende bepaling:
„De lidstaten vermelden de in artikel 4, leden 1 en 2, bedoelde wettelijke regelingen en stelsels, de in artikel 4, lid 2 bis, bedoelde bijzondere, niet op premie- of bijdragebetaling berustende prestaties, de in artikel 50 bedoelde minimumuitkeringen, alsmede de in de artikelen 77 en 78 bedoelde bijslagen in de verklaringen waarvan overeenkomstig artikel 97 kennisgeving en bekendmaking plaatsvindt.”
10      Onder het opschrift „Algemene regels” bepaalt artikel 13 van de verordening:
„1.      Onder voorbehoud van artikel 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.
2.       Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:
a)      is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die Staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat;
[...]”
11      Artikel 73 van dezelfde verordening luidt als volgt:
„Onder voorbehoud van het bepaalde in bijlage VI heeft de werknemer of de zelfstandige op wie de wettelijke regeling van een lidstaat van toepassing is, voor zijn gezinsleden die op het grondgebied van een andere lidstaat wonen, recht op de gezinsbijslagen waarin de wettelijke regeling van de eerste Staat voorziet, alsof die gezinsleden op het grondgebied van deze Staat woonden.”
12      Artikel 76 van verordening nr. 1408/71 luidt als volgt:
„1.      Wanneer gezinsbijslagen in hetzelfde tijdvak, voor hetzelfde gezinslid en wegens het uitoefenen van een beroepsactiviteit worden toegekend krachtens de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan de gezinsleden wonen, wordt het recht op de gezinsbijslagen die krachtens de wetgeving van een andere lidstaat, in voorkomend geval uit hoofde van de artikelen 73 of 74, verschuldigd zijn, geschorst ten belope van het bedrag dat bij de wetgeving van de eerstgenoemde lidstaat is vastgesteld.
2.      Indien in de lidstaat op het grondgebied waarvan de gezinsleden wonen, geen verzoek tot uitkering wordt ingediend, kan de bevoegde instelling van de andere lidstaat lid 1 toepassen alsof in de eerstgenoemde lidstaat wel bijslagen zijn uitgekeerd. ”
13      Artikel 7, leden 1 en 2, van verordening nr. 1612/68 bepaalt:
„1.      Een werknemer die onderdaan is van een lidstaat mag op het grondgebied van andere lidstaten niet op grond van zijn nationaliteit anders worden behandeld dan de nationale werknemers wat betreft alle voorwaarden voor tewerkstelling en arbeid, met name op het gebied van beloning, ontslag, en, indien hij werkloos is geworden, wederinschakeling in het beroep of wedertewerkstelling.
2.      Hij geniet er dezelfde sociale en fiscale voordelen als de nationale werknemers.”
14      Artikel 10, lid 1, van verordening (EEG) nr. 574/72 van de Raad van 21 maart 1972 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening nr. 1408/71, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening nr. 118/97 (hierna: „verordening nr. 574/72”), bepaalt:
„a)      Het recht op gezins‑ of kinderbijslag die is verschuldigd krachtens de wettelijke regeling van een lidstaat waarin voor het verkrijgen van het recht op deze bijslag geen voorwaarden inzake verzekering, werkzaamheden in loondienst of werkzaamheden anders dan in loondienst worden gesteld, wordt geschorst wanneer tijdens eenzelfde tijdvak en voor eenzelfde gezinslid bijslag verschuldigd is enkel krachtens de nationale wetgeving van een andere lidstaat of krachtens artikel 73, 74, 77 of 78 van [...] verordening [nr. 1408/71], ten belope van het bedrag van die bijslag.
b)      Wanneer echter op het grondgebied van eerstgenoemde lidstaat beroepswerkzaamheden worden uitgeoefend:
i)      in het geval van bijslag verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van een andere lidstaat of op grond van artikel 73 of 74 van de verordening, door degene die recht heeft op gezinsbijslagen of degene aan wie deze bijslag wordt uitbetaald, wordt het recht op gezinsbijslagen, verschuldigd enkel krachtens de nationale wetgeving van die andere lidstaat of krachtens deze artikelen, geschorst ten belope van het bedrag van de gezinsbijslagen zoals voorzien in de wetgeving van de lidstaat op het grondgebied waarvan het gezinslid woont. De bijslag die wordt uitbetaald door de lidstaat op het grondgebied waarvan het gezinslid woont, komt ten laste van deze staat;
[...]”
15      Verordening nr. 1408/71 is ingetrokken bij verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166, blz. 1) en verordening nr. 574/72 bij verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van verordening (EG) nr. 883/2004 (PB L 284, blz. 1). Deze nieuwe verordeningen zijn overeenkomstig artikel 91 van verordening nr. 883/2004 en artikel 97 van verordening nr. 987/2009 in werking getreden op 1 mei 2010. Gelet op het tijdstip van de feiten in het hoofdgeding gelden voor deze feiten echter de verordeningen nrs. 1408/71 en 574/72.
 Luxemburgs recht
16      De loi du 21 décembre 2007 portant introduction de la loi concernant le boni pour enfant (wet van 21 december 2007 houdende invoering van de wet op de kinderpremie) (Mémorial A 2007, p. 3949) heeft vanaf 2008 het in de Luxemburgse wetgeving neergelegde stelsel van belastingvermindering voor kinderen gewijzigd. Artikel 5 van deze wet, opgenomen in titel II, bepaalt:
„De wet van 21 december 2007 op de kinderpremie wordt ingevoerd.
De artikelen van voormelde wet luiden als volgt:
‘Artikel 1. Voor elk kind dat behoort tot het gemeenschappelijk huishouden van zijn ouders of tot het huishouden van de ouder die het kind alleen opvoedt en onderhoudt en waarvoor overeenkomstig artikel 1 van de gewijzigde wet van 19 juni 1985 op de kinderbijslag en houdende oprichting van de nationale kas voor gezinsbijslagen [(Mémorial A 1985, blz. 680)] aanspraak bestaat op kinderbijslag, wordt zonder aanvraag als belastingvermindering overeenkomstig artikel 122 van de gewijzigde wet van 4 december 1967 een kinderpremie toegekend.
Artikel 2. De kinderpremie wordt vastgesteld op 922,5 EUR per jaar. Hij wordt uitgekeerd in de loop van het belastingjaar waarop hij betrekking heeft volgens de nadere bepalingen die in de in artikel 6 bedoelde groothertogelijke verordening zullen worden vastgelegd.
De betaling geschiedt door de [CNPF] met bevrijdende werking aan de ontvanger van de gezinsbijslagen bedoeld in artikel 5, eerste en vierde alinea, dan wel, in geval van een kind waarvoor één ouder voor de opvoeding en het onderhoud zorgt, aan de ontvangende ouder bedoeld in artikel 5, tweede alinea, eerste volzin, van de gewijzigde wet van 19 juni 1985 op de gezinsbijslagen en houdende oprichting van de nationale kas voor gezinsbijslagen.
[...]
Artikel 4. Voor de uitvoering van deze wet zijn tevens van toepassing, behoudens de in voorkomend geval noodzakelijke terminologische aanpassingen, de artikelen 23, leden 2 en 3, 24, 26, 27, 28, 29, 30 en 31 van de van de gewijzigde wet van 19 juni 1985 op de gezinsbijslagen en houdende oprichting van de nationale kas voor gezinsbijslagen en de artikelen 208, vierde alinea, 273, vijfde alinea, 276, 278, eerste en tweede alinea, 291, 292bis, 302, vierde alinea, 311, 333, 334, eerste alinea, van de wet op de sociale verzekeringen.
Artikel 5 In artikel 6, lid 1, eerste volzin, van de gewijzigde wet van 19 juni 1985 op de gezinsbijslagen en houdende oprichting van de nationale kas voor gezinsbijslagen wordt na „begin van het schooljaar” „van de kinderpremie” ingelast.
Artikel 6. Een groothertogelijke verordening kan de toepassingsmodaliteiten van deze wet preciseren.’
[...]”
17      Artikel 29 van de wet van 19 juni 1985 op de kinderbijslag en houdende oprichting van de nationale kas voor gezinsbijslagen, waarnaar artikel 4 van de wet van 21 december 2007 op de kinderpremie voor haar uitvoering verwijst, is met de inwerkingtreding van de wet van 13 mei 2008 tot invoering van één statuut (Mémorial A 2008, blz. 790) artikel 317 van de wet op de sociale verzekeringen geworden. Voormeld artikel 29 bepaalt:
„Per kind is in ieder geval slechts één uitkering van dezelfde aard verschuldigd.
Bij groothertogelijke verordening wordt cumulatie van de in dit boek voorziene uitkeringen met de in een niet-Luxemburgs stelsel voorziene uitkeringen met hetzelfde doel verhinderd of beperkt tot het bedrag van de hoogste uitkering.”
18      Artikel 1 van het règlement grand-ducal du 19 décembre 2008 fixant les modalités de paiement du boni pour enfant à partir de l’année 2009 (groothertogelijke verordening van 19 december 2008 houdende nadere bepalingen voor de betaling van de kinderpremie vanaf het jaar 2009 (Mémorial A 2008, p. 3305; hierna: „groothertogelijke verordening van 19 december 2008”), vastgesteld ter uitvoering van artikel 6 van de wet van 21 december op de kinderpremie, bevat de volgende bepalingen:
Vanaf 1 januari 2009 wordt de kinderpremie betaald in maandelijkse schijven van 76,88 [EUR] per kind voor elke maand waarin voor het rechthebbende kind bedoeld in artikel 1 van de wet van 21 december 2007 betreffende de kinderpremie recht bestaat op de volledige kinderbijslag. [...]
In afwijking van het eerste lid wordt de premie opgenomen in de aanvullende toelage tot een bedrag van 76,88 [EUR] per kind voor elke maand waarin voor het rechthebbende kind recht bestaat op aanvullende gezinsbijslagen die worden toegekend uit hoofde van een verplichte aansluiting bij de Luxemburgse sociale zekerheid. De aanvullende toelage wordt jaarlijks of halfjaarlijks betaald op vertoon van een bewijs van betaling van gedurende de referentieperiode ontvangen niet-Luxemburgse uitkeringen.
De betaling van de kinderpremie gebeurt volgens dezelfde modaliteiten als de kinderbijslag.”
 Hoofdgeding en prejudiciële vragen
19      Mijnheer en mevrouw Lachheb wonen met hun kinderen te Mondelange (Frankrijk). Volgens het aan het Hof overgelegde dossier is mijnheer Lachheb in loondienst werkzaam in Luxemburg en werkt zijn echtgenote in Frankrijk. Mijnheer en mevrouw Lachheb hebben krachtens de Luxemburgse wettelijke regeling recht op betaling van een „aanvullend bedrag” door de CNPF, waarvan de hoogte overeenkomt met het verschil tussen de kinderbijslag waarop zij aanspraak kunnen maken bij de Staat waarin mijnheer Lachheb in loondienst is, te weten het Groothertogdom Luxemburg, en de bijslag die hun woonstaat, de Franse Republiek, hun moet uitkeren.
20      Op bezwaarschrift van mijnheer en mevrouw Lachheb heeft het bestuur van de CNPF een besluit van de voorzitter van deze laatste waarbij vanaf april 2009 de overeenkomstig de Luxemburgse wetgeving aan mijnheer en mevrouw Lachheb verschuldigde kinderpremie in aanmerking was genomen voor de berekening van het aanvullend bedrag van artikel 1, tweede alinea, van de groothertogelijke verordening van 19 december 2008, bevestigd.
21      Op beroep van mijnheer en mevrouw Lachheb heeft de Conseil arbitral de la sécurité sociale (scheidsgerecht voor de sociale zekerheid) die beslissing bij uitspraak van 7 februari herzien en op basis van artikel 95 van de Constitution geweigerd de groothertogelijke verordening van 19 december 2008 toe te passen wegens onverenigbaarheid ervan met de wet van 21 december 2007 op de kinderpremie, nu deze wet waarborgt dat de belastingvermindering voor kinderen voor wie recht bestaat op kinderbijslag wordt uitgekeerd in de vorm van zonder aanvraag toe te kennen kinderpremie. Voormelde Conseil arbitral heeft verklaard dat mijnheer en mevrouw Lachheb vanaf april 2009 recht hadden op behoud van de zonder aanvraag als belastingvermindering toe te kennen kinderpremie.
22      De CNPF heeft voor de verwijzende rechterlijke instantie beroep tot cassatie tegen die uitspraak ingesteld. Van de vijf aangevoerde middelen zijn de eerste drie ontleend aan schending, niet-toepassing, onjuiste toepassing of onjuiste uitlegging van de artikelen 1, sub u‑i, 3, lid 1, 4, lid 1, sub h, en 76, lid 1, van verordening nr. 1408/71 en artikel 10 van verordening nr. 574/72.
23      De verwijzende rechterlijke instantie merkt op dat de in de Luxemburgse wetgeving voorziene kinderpremie door die wetgeving wordt gezien als een gezinsbijslag waarvoor de ter zake geldende noncumulatieregels gelden.
24      De verwijzende rechterlijke instantie zet uiteen dat het aan het Unierecht ontleende mechanisme van de aanvullende toelage, waarnaar de groothertogelijke verordening van 19 december 2008 verwijst, relevant is indien het wordt toegepast op een uitkering die wordt aangemerkt als gezinsbijslag in de zin van de artikelen 1, sub u‑i, en 4, lid 1, sub h, van verordening nr. 1408/71. Indien het mechanisme van de aanvullende toelage daarentegen wordt toegepast op voordelen die geen socialezekerheidsuitkering in de zin van die verordening zijn, zou die toepassing, die ertoe zou leiden dat een deel van de grensarbeiders die zich van andere lidstaten naar Luxemburg begeven om er beroepswerkzaamheden te verrichten de kinderpremie niet volledig zou worden uitgekeerd, terwijl deze volledig zou worden uitgekeerd aan werknemers die in Luxemburg wonen, een discriminerende maatregel in de zin van artikel 7 van verordening nr. 1612/68, de artikelen 18 VWEU en 45 VWEU en artikel 3 van verordening nr. 1408/71 kunnen zijn.
25      De Cour de cassation betwijfelt of een uitkering als de in de Luxemburgse wetgeving neergelegde kinderpremie een gezinsbijslag is in de zin van de artikelen 1, sub u‑i, en 4, lid 1, sub h, van verordening nr. 1408/71 en heeft besloten de behandeling van de zaak te schorsen en het Hof de volgende prejudiciële vragen te stellen:
„1)      Kan een uitkering als bepaald in de wet van 21 december 2007 betreffende de kinderpremie worden aangemerkt als een gezinsbijslag in de zin van de artikelen 1, punt u, sub i, en 4, lid 1, sub h, van verordening [nr. 1408/71]?
2)      Indien de eerste vraag ontkennend moet worden beantwoord, verzetten de artikelen 18 [VWEU] en 45 [VWEU], artikel 7 van verordening [nr. 1612/68] of artikel 3 van verordening [nr. 1408/71] zich dan tegen een nationale regeling als die aan de orde in het hoofdgeding die bepaalt dat de toekenning van een uitkering zoals die welke is voorzien bij de wet van 21 december 2007 betreffende de kinderpremie, aan werknemers die hun beroep uitoefenen op het grondgebied van de betrokken lidstaat en die met hun gezinsleden verblijven op het grondgebied van een andere lidstaat, wordt opgeschort tot het bedrag van de gezinsbijslagen waarin de wetgeving van de lidstaat van verblijf voor hun gezinsleden voorziet, nu de nationale regeling vereist dat op de betrokken uitkering de regels betreffende de non-cumulatie van gezinsbijslagen als voorzien in artikel 76 van verordening [nr. 1408/71] en artikel 10 van verordening [nr. 574/72] worden toegepast?”
 Beantwoording van de prejudiciële vragen
 Eerste vraag
26      Met haar eerste vraag wenst de verwijzende rechterlijke instantie te vernemen of de artikelen 1, sub u‑i, en 4, lid 1, sub h, van verordening nr. 1408/71 aldus moeten worden uitgelegd dat een uitkering als de bij de wet van 21 december 2007 op de kinderpremie ingevoerde kinderpremie een gezinsbijslag in de zin van die verordening vormt.
27      Allereerst zij in herinnering gebracht dat volgens de letter van artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1408/71, dat uitdrukkelijk „wettelijke regelingen betreffende de takken van sociale zekerheid” vermeldt, de materiële werkingssfeer van deze verordening zich uitstrekt tot alle wettelijke regelingen van de lidstaten betreffende de sub a tot en met h van deze bepaling vermelde takken van sociale zekerheid.
28      Meer in het bijzonder heeft het Hof heeft herhaaldelijk geoordeeld dat het onderscheid tussen uitkeringen die van de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 zijn uitgesloten en uitkeringen die daar wel onder vallen, in de eerste plaats berust op de kenmerkende eigenschappen van elke uitkering, met name het doel waarop zij is gericht en de voorwaarden waaronder zij wordt toegekend, terwijl irrelevant is of een uitkering door een nationale wetgeving al dan niet als een socialezekerheidsuitkering wordt aangemerkt (zie onder meer arrest van 16 juli 1992, zaak C‑78/91, Hughes, Jurispr. 1992, blz. I‑4839, punt 14). Voorts heeft het Hof verduidelijkt dat louter formele eigenschappen niet als kenmerkende eigenschappen voor de indeling zijn te beschouwen (zie arrest van 11 september 2008, Petersen, C‑228/07, Jurispr. blz. I‑6989, punt 21 en aldaar aangehaalde rechtspraak). Het feit dat een uitkering onder het nationale belastingrecht valt, is dus niet doorslaggevend voor de beoordeling van de kenmerkende eigenschappen ervan.
29      Voor die beoordeling moet om te beginnen worden onderzocht of de kinderpremie zoals aan de orde in het hoofdgeding moet worden beschouwd als een „socialezekerheidsuitkering” in de zin van verordening nr. 1408/71.
30      Volgens vaste rechtspraak kan een uitkering als een socialezekerheidsuitkering worden beschouwd wanneer zij aan de rechthebbenden wordt toegekend zonder individuele en discretionaire beoordeling van de persoonlijke behoeften, op grond van een wettelijk omschreven situatie, en wanneer zij verband houdt met één van de in artikel 4, lid 1, van verordening nr. 1408/71 uitdrukkelijk genoemde eventualiteiten (zie onder meer arrest van 21 juli 2011, Stewart, C‑503/09, Jurispr. blz. I‑6497, punt 32 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
31      Zoals de CNPF en de Commissie betogen, wordt de in het hoofdgeding aan de orde zijnde uitkering automatisch toegekend wanneer een kind ten laste is, voor de bestrijding van de aan het onderhoud van dat kind verbonden lasten, en gaat het hierbij om een automatisch toegekend forfaitair bedrag, zonder enig verband met het inkomen van de ontvanger. Een uitkering zoals aan de orde in het hoofdgeding vormt dus een socialezekerheidsuitkering.
32      Voor het overige heeft het Hof reeds geoordeeld dat de wijze van financiering van een uitkering irrelevant is voor de kwalificatie van die uitkering als socialezekerheidsuitkering, zoals blijkt uit het feit dat volgens artikel 4, lid 2, van verordening nr. 1408/71 uitkeringen die niet op premie- of bijdragebetaling berusten niet van de werkingssfeer van de verordening zijn uitgesloten (zie arrest Hughes, punt 21). Evenzo heeft het Hof verklaard dat het juridisch mechanisme dat de lidstaat gebruikt om de uitkering te verlenen, niet ter zake doet voor de kwalificatie van die uitkering als socialezekerheidsuitkering (zie in die zin arrest van 15 maart 2001, Offermanns, C‑85/99, Jurispr. blz. I‑2261, punt 46).
33      In de tweede plaats moet de aard van de in het hoofdgeding aan de orde zijnde uitkering nauwkeurig worden bepaald. Om een onderscheid te maken tussen de verschillende categorieën socialezekerheidsuitkeringen moet worden gekeken naar het door iedere uitkering gedekte risico (arrest van 18 juli 2006, De Cuyper, C‑406/04, Jurispr. blz. I‑6947, punt 27).
34      Meer in het bijzonder moet volgens artikel 1, sub u‑i, van verordening nr. 1408/71 onder „gezinsbijslagen” worden verstaan alle verstrekkingen of uitkeringen ter bestrijding van de gezinslasten. In dit verband heeft het Hof geoordeeld dat de gezinsbijslagen tot doel hebben, werknemers met gezinslasten een sociale handreiking te bieden door de samenleving in die lasten te doen delen (zie arresten van 4 juli 1985, Kromhout, 104/84, Jurispr. blz. 2205, punt 14, en 19 september 2013, Hliddal en Bornand, C‑216/12 en C‑217/12, nog niet gepubliceerd in de Jurisprudentie, punt 54 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
35      De uitdrukking „ter bestrijding van de gezinslasten” in artikel 1, sub u‑i, van verordening nr. 1408/71 moet aldus worden uitgelegd dat zij onder meer ziet op een overheidsbijdrage aan het gezinsbudget ter verlichting van de lasten die voortvloeien uit het onderhoud van kinderen (arrest Offermanns, punt 41, en arrest van 7 november 2002, Maaheimo, C‑333/00, Jurispr. blz. I‑10087, punt 25).
36      In het hoofdgeding moet worden vastgesteld, zoals de CNPF en de Commissie opmerken en zoals blijkt uit het aan het Hof overgelegde dossier, dat de kinderpremie, die wordt toegekend voor ieder kind ten laste, een overheidsbijdrage aan het gezinsbudget is ter verlichting van de lasten die voortvloeien uit het onderhoud van kinderen en dus een gezinsbijslag in de zin van artikel 1, sub u‑i, van verordening nr. 1408/71.
37      In zoverre doet het feit dat de overheidsbijdrage aan het gezinsbudget wordt toegekend in de vorm van een uitkering in het kader van het nationale belastingrecht en dat aan de kinderpremie een belastingvermindering voor kinderen ten grondslag ligt, niet af aan de kwalificatie van en dergelijke uitkering als „gezinsbijslag” volgens de in punt 32 van het onderhavige arrest in herinnering gebrachte beginselen.
38      Uit het voorgaande volgt dat een uitkering als de in het hoofdgeding aan de orde zijnde kinderpremie een gezinsbijslag in de zin van artikel 1, sub u‑i, van verordening nr. 1408/71 vormt.
39      Op de eerste vraag moet dan ook worden geantwoord dat de artikelen 1, sub u‑i, en 4, lid 1, sub h, van verordening nr. 1408/71 aldus moeten worden uitgelegd dat een uitkering als de bij de wet van 21 december 2007 op de kinderpremie ingevoerde kinderpremie een gezinsbijslag in de zin van die verordening vormt.
 Tweede vraag
40      Gelet op het antwoord op de eerste vraag, hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.
 Kosten
41      Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
De artikelen 1, sub u‑i, en 4, lid 1, sub h, van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, zoals gewijzigd en bijgewerkt bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 647/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 13 april 2005, moeten aldus worden uitgelegd dat een uitkering als de bij de wet van 21 december 2007 op de kinderpremie ingevoerde kinderpremie een gezinsbijslag in de zin van die verordening vormt.

Internationaal werkzaam, zeevarend? Werkzaam in de bagger- of offshore-industrie? Neem contact op met Robelco Tax Services!

X