In de slotzinsnede van het eerste lid is bepaald dat een verzoek om voortzetting van de bewijsregel niet kan worden gedaan indien een werknemer er langer dan drie maanden over heeft gedaan een nieuwe dienstbetrekking te vinden. De reden hiervoor is dat de deskundigheid van de ingekomen werknemer dan kennelijk minder schaars is, zodat hij niet meer voor toepassing van de bewijsregel kwalificeert, terwijl in dat geval ten aanzien van de nieuwe werkgever de werknemer niet meer wezenlijk als ingekomen kan worden beschouwd.
Vincent de Groot: "Onze dienstverlening is volledig gericht op de internationale werknemer. Door de uitgebreide ervaring met en de specifieke kennis over onder meer de fiscale omstandigheden van zeevarenden, personen werkzaam in de offshore-industrie en bij baggerbedrijven, maar ook voor andere internationaal mobiele werknemers, weet u zeker dat uw fiscale zaken in vertrouwde en deskundige handen zijn.
Bent u buiten Nederland werkzaam? Zit u met vragen over belastingen en sociale premies? Niet alleen voor het verzorgen van uw Nederlandse aangifte inkomstenbelasting, maar ook bij advisering over werken buiten Nederland of voor een buitenlandse werkgever en wonen buiten Nederland bent u bij ons aan het juiste adres!"
Translate this site
Geen opvolgende 30%-regeling door langer dan drie maanden parttime werken
Voor het Hof was in geschil of belanghebbende recht heeft op toepassing van de 30%-regeling voor zijn werkzaamheden als commissaris van [A]. Het geschil spitste zich toe op de vraag of belanghebbende voor zijn tewerkstelling bij [A] uit een ander land is aangeworven in de zin van artikel 8, lid 2, van het Besluit, voor zover nodig in verbinding met artikel 9c van het Besluit. Indien deze vraag ontkennend moet worden beantwoord, was in geschil of belanghebbende dan niettemin op grond van het gelijkheidsbeginsel recht heeft op toepassing van de 30%-regeling.
Het Hof heeft geoordeeld dat de ratio van artikel 9c van het Besluit meebrengt dat de eis dat de periode tussen het einde van de tewerkstelling door de oude inhoudingsplichtige en de aanvang van de tewerkstelling door de nieuwe inhoudingsplichtige niet langer is dan drie maanden alleen geldt indien een eerdere tewerkstelling is geëindigd. Indien een bestaande, voor de 30%-regeling in aanmerking komende, tewerkstelling in stand blijft, is er volgens het Hof geen reden om de eis te stellen dat de tewerkstelling bij de nieuwe inhoudingsplichtige binnen drie maanden na de eerdere tewerkstelling tot stand komt. Volgens het Hof heeft belanghebbende recht op toepassing van de 30%-regeling voor zijn tewerkstelling bij [A] voor de resterende looptijd tot 31 maart 2011. Aan de vraag over de schending van het gelijkheidsbeginsel is het Hof niet toegekomen.
Het middel betoogt dat artikel 9c, lid 1, van het Besluit aan voortzetting van de toepassing van de 30%-regeling in de weg staat, omdat de periode tussen het einde van de tewerkstelling bij [B] N.V. en de aanvang van de tewerkstelling bij [A] langer is dan drie maanden.
Artikel 9c, lid 1, van het Besluit bepaalt dat indien een ingekomen werknemer tijdens de looptijd van de 30%-regeling een andere inhoudingsplichtige krijgt, op gezamenlijk verzoek van de werknemer en de nieuwe inhoudingsplichtige de bewijsregel gedurende de resterende looptijd van toepassing blijft, mits de periode tussen het einde van de tewerkstelling door de oude inhoudingsplichtige en de aanvang van de tewerkstelling door de nieuwe inhoudingsplichtige niet langer is dan drie maanden.
De Nota van toelichting bij artikel 9c, lid 1, van het Besluit (Stb. 2000, 640, blz. 23) vermeldt het volgende over het slot van die bepaling:
In de slotzinsnede van het eerste lid is bepaald dat een verzoek om voortzetting van de bewijsregel niet kan worden gedaan indien een werknemer er langer dan drie maanden over heeft gedaan een nieuwe dienstbetrekking te vinden. De reden hiervoor is dat de deskundigheid van de ingekomen werknemer dan kennelijk minder schaars is, zodat hij niet meer voor toepassing van de bewijsregel kwalificeert, terwijl in dat geval ten aanzien van de nieuwe werkgever de werknemer niet meer wezenlijk als ingekomen kan worden beschouwd.
In de slotzinsnede van het eerste lid is bepaald dat een verzoek om voortzetting van de bewijsregel niet kan worden gedaan indien een werknemer er langer dan drie maanden over heeft gedaan een nieuwe dienstbetrekking te vinden. De reden hiervoor is dat de deskundigheid van de ingekomen werknemer dan kennelijk minder schaars is, zodat hij niet meer voor toepassing van de bewijsregel kwalificeert, terwijl in dat geval ten aanzien van de nieuwe werkgever de werknemer niet meer wezenlijk als ingekomen kan worden beschouwd.
Blijkens deze toelichting strekt het slot van artikel 9c, lid 1, van het Besluit ertoe buiten discussie te stellen dat aan het vereiste van schaarse specifieke deskundigheid van de werknemer niet meer kan worden voldaan bij overschrijding van een termijn van drie maanden tussen het einde van de tewerkstelling door de oude inhoudingsplichtige en de aanvang van de tewerkstelling door de nieuwe inhoudingsplichtige (vgl. HR 28 april 2006, nr. 40217, ECLI:NL:HR:2006:AW4057, BNB 2006/261).
Aangezien de tewerkstelling van belanghebbende bij [A] is aangevangen langer dan drie maanden na de beëindiging van de voorafgaande tewerkstelling bij [B] N.V., brengt hetgeen hiervoor in 3.4.4 is overwogen mee dat ervan wordt uitgegaan dat belanghebbende niet voldoet aan het vereiste van schaarse specifieke deskundigheid uit artikel 8, lid 2, letter b, van het Besluit. De omstandigheid dat belanghebbende direct na de beëindiging van de tewerkstelling bij [B] N.V. bij [C] Holding N.V. in deeltijd werkzaamheden is gaan verrichten die voor de toepassing van de 30%-regeling in aanmerking komen maakt dat niet anders. Gelet op de bewoordingen daarvan is artikel 9c, lid 1, van het Besluit niet van toepassing indien een werknemer op wie de 30%-regeling van toepassing is een andere dienstbetrekking aanvaardt zonder dat de tewerkstelling waarop die bewijsregel van toepassing is wordt beëindigd, en zonder dat sprake is van een eerdere tewerkstelling waarop de 30%-regeling van toepassing was en die niet langer dan drie maanden tevoren is beëindigd. Het voorgaande betekent dat het Hof ten onrechte heeft geoordeeld dat belanghebbende recht heeft op toepassing van de 30%-regeling voor zijn tewerkstelling bij [A]. Het middel slaagt derhalve.
’s Hofs uitspraak kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Belanghebbende heeft voor het Hof subsidiair een beroep gedaan op het gelijkheidsbeginsel, omdat hij zijn situatie vergelijkbaar acht met de in onderdeel 4.7 van de uitspraak van het Hof genoemde gevallen waarin de Inspecteur artikel 9c van het Besluit wel toepast. Dit beroep moet worden verworpen, aangezien die gevallen niet voldoende vergelijkbaar zijn met het geval van belanghebbende. Voor zover het gaat om gevallen waarin de arbeidstijd van de betrokkene wordt uitgebreid, betreft het gevallen waarin geen sprake is van tewerkstelling door een andere inhoudingsplichtige of waarin de tewerkstelling bij een inhoudingsplichtige wordt beëindigd. Voor zover het gaat om gevallen waarin de totale arbeidstijd gelijk blijft, ziet de handelwijze van de Inspecteur alleen op gevallen waarin de omvang van een bestaande tewerkstelling bij een inhoudingsplichtige wordt verminderd. In het licht van de toepassing van artikel 9c van het Besluit zijn deze gevallen niet vergelijkbaar met dat van belanghebbende, waarin de bestaande tewerkstelling bij een inhoudingsplichtige ongewijzigd blijft en daarnaast een andere dienstbetrekking wordt aanvaard.
Het voorgaande brengt mee dat artikel 9c van het Besluit niet op belanghebbende kan worden toegepast. Voor dat geval is niet in geschil dat de Inspecteur toepassing van de 30%-regeling terecht heeft geweigerd.
Geplaatst door Vincent de Groot van
Robelco Tax Services
op
zondag, maart 23, 2014
Labels:
30%,
Rechtspraak