Vincent de Groot: "Onze dienstverlening is volledig gericht op de internationale werknemer. Door de uitgebreide ervaring met en de specifieke kennis over onder meer de fiscale omstandigheden van zeevarenden, personen werkzaam in de offshore-industrie en bij baggerbedrijven, maar ook voor andere internationaal mobiele werknemers, weet u zeker dat uw fiscale zaken in vertrouwde en deskundige handen zijn.
Bent u buiten Nederland werkzaam? Zit u met vragen over belastingen en sociale premies? Niet alleen voor het verzorgen van uw Nederlandse aangifte inkomstenbelasting, maar ook bij advisering over werken buiten Nederland of voor een buitenlandse werkgever en wonen buiten Nederland bent u bij ons aan het juiste adres!"
Translate this site
Geen verzekeringsplicht voor administratief medewerker Amerikaans consulaat
ARREST VAN HET HOF (Vijfde kamer)
15 januari 2015 (*)
„Prejudiciële verwijzing – Vaststelling van de wetgeving die op het gebied van sociale zekerheid van toepassing is op een werknemer – Verordening (EEG) nr. 1408/71 – Toepasselijkheid – Dienstbetrekking van een onderdaan van een lidstaat bij het consulaat van een derde land, gevestigd op het grondgebied van een andere lidstaat, op het grondgebied waarvan hij woont – Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen – Artikel 71, lid 2 – Nationale wetgeving die faciliteiten, voorrechten en immuniteiten toekent aan personen die duurzaam verblijf houden”
In zaak C‑179/13,
betreffende een verzoek om een prejudiciële beslissing krachtens artikel 267 VWEU, ingediend door Centrale Raad van Beroep (Nederland) bij beslissing van 9 april 2013, ingekomen bij het Hof op 12 april 2013, in de procedure
Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank
tegen
L. F. Evans,
wijst
HET HOF (Vijfde kamer),
samengesteld als volgt: T. von Danwitz, kamerpresident, C. Vajda, A. Rosas, E. Juhász en D. Šváby (rapporteur), rechters,
advocaat-generaal: N. Wahl,
griffier: M. Ferreira, hoofdadministrateur,
gezien de stukken en na de terechtzitting op 9 april 2014,
gelet op de opmerkingen van:
– de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank, vertegenwoordigd door H. van der Most,
– L. F. Evans, vertegenwoordigd door N. Matt, advocaat,
– de Nederlandse regering, vertegenwoordigd door J. Langer, M. Bulterman en M. Gijzen als gemachtigden,
– de Portugese regering, vertegenwoordigd door L. Inez Fernandes als gemachtigde, bijgestaan door A. Silva Rocha, Professor,
– de Europese Commissie, vertegenwoordigd door M. van Beek als gemachtigde,
gehoord de conclusie van de advocaat-generaal ter terechtzitting van 19 juni 2014,
het navolgende
Arrest
1 Het verzoek om een prejudiciële beslissing betreft de uitlegging van de artikelen 2, 3 en/of 16 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 (PB 1997, L 28, blz. 1) gewijzigde en bijgewerkte versie, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1992/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006 (PB L 392, blz. 1; hierna: „verordening nr. 1408/71”), alsook, subsidiair, van artikel 7, lid 2, van verordening (EEG) nr. 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap (PB L 257, blz. 2).
2 Dit verzoek is ingediend in het kader van een geschil tussen de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (hierna: „Svb”) en L. F. Evans, Brits onderdaan, over de berekening van de pensioenrechten voor het tijdvak waarin Evans in dienst was van het consulaat-generaal van de Verenigde Staten van Amerika te Amsterdam en zij een geprivilegieerdenstatus had uit hoofde waarvan zij was vrijgesteld van onder meer socialezekerheidspremies en dus niet bij het Nederlandse socialezekerheidsstelsel was aangesloten.
Toepasselijke bepalingen
Internationaal recht
3 Het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen, gesloten te Wenen op 24 april 1963 (United Nations Treaty Series, deel 596, blz. 261; hierna: „Verdrag van Wenen van 1963”), bepaalt in artikel 1, leden 1 en 3:
„1. In dit Verdrag hebben de navolgende uitdrukkingen de hieronder aangegeven betekenissen:
(a) ‚consulaire post’, elk consulaat-generaal, consulaat, viceconsulaat of consulair agentschap;
[...]
(c) ‚hoofd van een consulaire post’, de persoon die belast is met de taak om in die hoedanigheid op te treden;
(d) ‚consulair ambtenaar’, iedere persoon, waaronder begrepen het hoofd van een consulaire post, aan wie in die hoedanigheid de uitoefening van consulaire werkzaamheden is opgedragen;
(e) ‚consulair beambte’, iedere persoon die werkzaam is bij de administratieve of technische dienst van een consulaire post;
(f) ‚lid van het bedienend personeel’, iedere persoon die werkzaam is bij de huishoudelijke dienst van een consulaire post;
(g) ‚leden van de consulaire post’, consulaire ambtenaren, consulaire beambten en leden van het bedienend personeel;
(h) ‚leden van het consulaire personeel’, consulaire ambtenaren, met uitzondering van het hoofd van een consulaire post, consulaire beambten en leden van het bedienend personeel;
(i) ‚lid van het particuliere personeel’, een persoon die uitsluitend in particuliere dienst van een lid van de consulaire post werkzaam is;
[...]
3. De bijzondere status van leden van de consulaire posten die onderdanen of ingezetenen van de ontvangende staat zijn, wordt geregeld in artikel 71 van dit Verdrag.”
4 Artikel 48 van dit Verdrag bepaalt onder het kopje „Vrijstelling van verplichte deelname aan sociale verzekeringen”:
„1. Met inachtneming van de bepalingen van het derde lid van dit artikel zijn de leden van de consulaire post ten aanzien van door hen voor de zendstaat verrichte diensten, alsmede hun inwonende gezinsleden, vrijgesteld van de eventueel in de ontvangende Staat van kracht zijnde voorschriften op het gebied van de sociale verzekering.
2. De in het eerste lid van dit artikel bedoelde vrijstelling geldt ook voor leden van het particuliere personeel die uitsluitend in dienst zijn van leden van de consulaire post, op voorwaarde:
(a) dat zij geen onderdaan zijn van of duurzaam verblijf houden in de ontvangende Staat; en
(b) dat op hen de voorschriften op het gebied van de sociale verzekering van toepassing zijn, die in de zendstaat of in een derde Staat van kracht zijn.
3. Leden van de consulaire post die personen in dienst hebben waarop de in het tweede lid van dit artikel bedoelde vrijstelling niet van toepassing is, dienen de verplichtingen in acht te nemen, die de voorschriften op het gebied van de sociale verzekering van de ontvangende Staat aan werkgevers opleggen.
4. De in het eerste en tweede lid van dit artikel bedoelde vrijstelling sluit vrijwillige deelneming aan het stelsel van sociale verzekeringen van de ontvangende Staat niet uit, mits deze Staat deelneming toestaat.”
5 Artikel 71 van hetzelfde Verdrag, „Onderdanen of ingezetenen van de ontvangende Staat”, bevat de volgende bepalingen:
„1. Behalve voor zover bijkomende faciliteiten, voorrechten en immuniteiten door de ontvangende Staat worden verleend, genieten consulaire ambtenaren die onderdaan zijn van, of duurzaam verblijf houden in de ontvangende Staat slechts immuniteit van rechtsmacht en persoonlijke onschendbaarheid met betrekking tot officiële handelingen verricht in de uitoefening van hun werkzaamheden, alsmede het in het derde lid van artikel 44 bedoelde voorrecht. Voor zover het deze consulaire ambtenaren betreft, is de ontvangende Staat eveneens gebonden door de in artikel 42 neergelegde verplichting. Indien tegen zulk een consulaire ambtenaar een strafprocedure wordt aanhangig gemaakt, wordt deze procedure, behalve wanneer hij is gearresteerd of zich in hechtenis bevindt, gevoerd op een wijze die de uitoefening van de consulaire werkzaamheden zo weinig mogelijk bemoeilijkt.
2. Andere leden van de consulaire post die onderdaan zijn van, of duurzaam verblijf houden in de ontvangende Staat en hun gezinsleden [...] genieten slechts faciliteiten, voorrechten en immuniteiten voor zover deze hun door de ontvangende Staat worden verleend. [...]”
6 Het Koninkrijk der Nederlanden heeft op 17 december 1985 zijn akte van toetreding tot het Verdrag van Wenen van 1963 neergelegd bij de secretaris-generaal van de Verenigde Naties, waarna de toetreding per 16 januari 1986 effectief is geworden.
Recht van de Unie
Verordening nr. 1612/68
7 Krachtens artikel 7, lid 2, van verordening nr. 1612/68 geniet een werknemer die onderdaan is van een lidstaat, op het grondgebied van de andere lidstaten dezelfde sociale en fiscale voordelen als de nationale werknemer.
Verordening nr. 1408/71
8 De vijfde en de achtste overweging van de considerans van verordening nr. 1408/71 luiden als volgt:
„Overwegende dat er in het kader van deze coördinatie moet worden gegarandeerd dat binnen de Gemeenschap alle werknemers die onderdaan zijn van de lidstaten, alsmede hun rechthebbenden en nabestaanden, gelijke behandeling genieten ten opzichte van de verschillende nationale wetgevingen;
[...]
Overwegende dat de werknemers en zelfstandigen die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen moeten zijn, om de samenloop van toepasbare nationale wetgevingen en de verwikkelingen die daaruit ontstaan, te vermijden”.
9 Overeenkomstig artikel 1, sub a, van verordening nr. 1408/71 wordt voor de toepassing van deze verordening onder „werknemer” verstaan, met name ieder die verplicht of vrijwillig voortgezet verzekerd is tegen een of meer gebeurtenissen, behorende tot de takken van een stelsel van sociale zekerheid voor werknemers.
10 Artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1408/71 luidt:
„Deze verordening is van toepassing op werknemers of zelfstandigen en op studenten op wie de wetgeving van een of meer lidstaten van toepassing is of geweest is, en die onderdanen van een der lidstaten, dan wel op het grondgebied van een der lidstaten wonende staatlozen of vluchtelingen zijn, alsmede op hun gezinsleden en op hun nagelaten betrekkingen.”
11 Artikel 3, lid 1, van dezelfde verordening bepaalt het volgende:
„Personen op wie de bepalingen van deze verordening van toepassing zijn, hebben de rechten en verplichtingen voortvloeiende uit de wetgeving van elke lidstaat onder dezelfde voorwaarden als de onderdanen van die staat, behoudens bijzondere bepalingen van deze verordening.”
12 Onder titel II van die verordening, „Vaststelling van de toe te passen wetgeving”, bepaalt artikel 13, „Algemene regels”:
„1. Onder voorbehoud van de artikelen 14 quater en 14 septies zijn degenen op wie deze verordening van toepassing is, slechts aan de wetgeving van één enkele lidstaat onderworpen. De toe te passen wetgeving wordt overeenkomstig de bepalingen van deze titel vastgesteld.
2. Onder voorbehoud van de artikelen 14 tot en met 17:
a) is op degene die op het grondgebied van een lidstaat werkzaamheden in loondienst uitoefent, de wetgeving van die staat van toepassing zelfs indien hij op het grondgebied van een andere lidstaat woont of indien de zetel van de onderneming of het domicilie van de werkgever waarbij hij werkzaam is, zich bevindt op het grondgebied van een andere lidstaat;
[...]”
13 Artikel 16 van verordening nr. 1408/71 bepaalt onder het opschrift „Bijzondere regels inzake het bedienende personeel van diplomatieke zendingen en consulaire posten alsmede de hulpfunctionarissen van de Europese Gemeenschappen”:
„1. Artikel 13, lid 2, sub a, is van toepassing op leden van het bedienende personeel van diplomatieke zendingen of consulaire posten en op de particuliere bedienden in dienst van ambtenaren van deze zendingen of posten.
2. Niettemin mogen de in lid 1 bedoelde werknemers die onderdaan zijn van de lidstaat welke zendstaat is, kiezen voor de toepassing van de wetgeving van die staat. Dit keuzerecht kan aan het einde van ieder kalenderjaar opnieuw worden uitgeoefend en heeft geen terugwerkende kracht.
[...]”
14 Verordening nr. 1408/71 is per 1 mei 2010 ingetrokken bij verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166, blz. 1). Deze laatste verordening is op het hoofdgeding echter niet van toepassing.
Nederlands recht
15 Ingevolge artikel 6, lid 1, van de Algemene Ouderdomswet (Stb. 1956, 281; hierna: „AOW”) zijn onder anderen Nederlands ingezetenen verzekerd voor het Nederlandse socialezekerheidsstelsel. Het derde lid van dit artikel bepaalt dat „[b]ij of krachtens algemene maatregel van bestuur [...] in afwijking van het eerste en tweede lid, uitbreiding dan wel beperking [kan] worden gegeven aan de kring der verzekerden”.
16 Op basis van artikel 6, lid 3, van de AOW hebben de Nederlandse autoriteiten in de jaren 1976, 1989 en 1998 meerdere besluiten inzake uitbreiding of beperking van de kring der verzekerden voor de sociale zekerheid vastgesteld.
17 Ingevolge die besluiten inzake uitbreiding of beperking van de kring der verzekerden voor de sociale zekerheid zijn consulaire beambten, administratief medewerkers daaronder begrepen, niet verzekerd voor de sociale zekerheid, tenzij zij de Nederlandse nationaliteit bezitten of, onder de per 1 juli 1989 geldende regeling, duurzaam in Nederland verblijf houden.
18 Aangaande die status van duurzaam verblijvende waren de Nederlandse autoriteiten aanvankelijk van oordeel dat consulaire beambten, in de zin van artikel 1, sub e, van het Verdrag van Wenen van 1963, die in Nederland verbleven maar een buitenlandse nationaliteit hadden, niet konden worden beschouwd als personen die duurzaam verblijf hadden in de zin van de artikelen 1, lid 3, en 71 van het Verdrag van Wenen van 1963 en bijgevolg in aanmerking kwamen voor de gunstige regeling van artikel 48 van dat Verdrag.
19 Per 1 augustus 1987 hebben de Nederlandse autoriteiten hun beleid gewijzigd en zich op het standpunt gesteld dat personeelsleden die lokaal waren geworven, werden aangemerkt als personen die duurzaam verblijf hadden indien zij op het moment van werving reeds meer dan een jaar in Nederland woonachtig waren, waardoor deze personen niet in aanmerking kwamen voor de gunstige regeling van het Verdrag van Wenen van 1963. Om te voorkomen dat verworven rechtsposities zouden worden aangetast, werd besloten dat deze wijziging geen gevolgen zou hebben voor personen die reeds vóór 1 augustus 1987 in dienst waren van een consulaire post. In 1999 heeft het Nederlandse Ministerie van Buitenlandse Zaken die personen die reeds vóór 1 augustus 1987 in Nederland op een consulaat of een ambassade werkten, de mogelijkheid geboden, vóór 15 december 1999 de keuze te maken te zijn verzekerd voor de Nederlandse sociale zekerheid.
Hoofdgeding en prejudiciële vragen
20 Evans, die de Britse nationaliteit bezit, heeft in 1972 en 1973 werkzaamheden in het Verenigd Koninkrijk verricht. In 1973 is zij in Nederland gaan wonen, waar zij eerst bij meerdere bedrijven en vervolgens, tot en met april 1980, bij het consulaat-generaal van het Verenigd Koninkrijk te Rotterdam in dienst is geweest.
21 Sinds 17 november 1980 werkt zij voor het consulaat-generaal van de Verenigde Staten van Amerika te Amsterdam, als lid van de administratieve of technische dienst in de zin van artikel 1, lid 1, sub e, van het Verdrag van Wenen van 1963 en beschikt zij, sinds haar indiensttreding, over een ziektekostenverzekering die haar werkgever bij een particuliere verzekeringsmaatschappij in Nederland heeft gesloten.
22 Van oordeel dat Evans niet kon worden beschouwd als een persoon met duurzaam verblijf in Nederland in de zin van artikel 1, lid 3, van het Verdrag van Wenen van 1963, heeft het Ministerie van Buitenlandse Zaken haar bij haar indiensttreding de in het Verdrag van Wenen van 1963 bedoelde geprivilegieerdenstatus verleend, die haar onder meer vrijstelde van de meeste belastingen en sociale bijdragen. Evans is dus sinds die datum bij geen enkele tak van de sociale zekerheid aangesloten geweest.
23 In het jaar 1999 is Evans door de Nederlandse autoriteiten verzocht, de in punt 19 van het onderhavige arrest bedoelde keuze te maken tussen behoud van haar geprivilegieerdenstatus en aansluiting, voor de toekomst, bij het Nederlandse algemene socialezekerheidsstelsel. Op 5 december van dat jaar heeft zij gekozen voor behoud van genoemde status met de verklaring „I want to keep my ‚posted’ status, which means that I will not be insured under the Dutch social insurance system and will therefore not be entitled to the cover it provides”.
24 In 2008 heeft Evans de Svb gevraagd haar in kennis te stellen van de perioden waarin zij verzekerd was geweest krachtens de AOW met het oog op haar ouderdomspensioen. De Svb heeft Evans op 27 maart 2008 meegedeeld dat zij van 1973 tot 1980 bij haar verzekerd was geweest, maar niet voor het tijdvak waarin zij bij het consulaat-generaal van de Verenigde Staten van Amerika in dienst was geweest. Daartoe heeft de Svb aangevoerd dat verordening nr. 1408/71 op haar niet van toepassing was omdat de Verenigde Staten geen lidstaat van de Europese Unie waren en omdat op grond van de Nederlandse wettelijke regeling, de enige die in een dergelijke situatie toepasselijk was, consulaire beambten en leden van de administratieve dienst niet verzekerd waren voor de sociale zekerheid behalve indien zij de Nederlandse nationaliteit hadden.
25 Evans heeft daarop tegen het besluit van de Svb bezwaar gemaakt. Tegen de ongegrondverklaring van haar bezwaar heeft zij beroep aangetekend bij de Rechtbank Amsterdam, die in een vonnis van 15 maart 2011 heeft beslist dat Evans voor het tijdvak van 18 november 1980 tot en met 12 maart 2008 moest worden geacht verzekerd te zijn geweest voor de AOW, daar op grond van artikel 3 van verordening nr. 1408/71 de Britse nationaliteit van Evans gelijk moest worden gesteld met de Nederlandse nationaliteit, gelet op het arrest Boukhalfa (C‑214/94, EU:C:1996:174). Die rechterlijke instantie heeft bovendien geoordeeld dat Evans moest worden beschouwd als persoon met duurzaam verblijf en dat daarbij geen rol speelde dat zij de geprivilegieerdenstatus genoot.
26 De Svb is tegen deze uitspraak in hoger beroep gegaan bij de Centrale Raad van Beroep.
27 De Centrale Raad van Beroep vraagt zich af of in een situatie als die in het hoofdgeding sprake is van directe of indirecte discriminatie op grond van nationaliteit en, subsidiair, of indirecte discriminatie in voorkomend geval gerechtvaardigd is, en heeft besloten de behandeling van de zaak te schorsen en aan het Hof de volgende vragen voor te leggen:
„1) Moeten de artikelen 2 en/of 16 van verordening nr. 1408/71 aldus worden uitgelegd dat een persoon als Evans, die onderdaan is van een lidstaat, gebruik heeft gemaakt van haar recht op vrij verkeer van werknemers, op wie de socialezekerheidswetgeving van Nederland van toepassing is geweest en die vervolgens is gaan werken als lid van het bedienend personeel op het consulaat-generaal van de Verenigde Staten van Amerika in Nederland, vanaf de aanvang van die werkzaamheden niet langer onder de personele werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 valt?
Zo neen:
2) a) Moet artikel 3 van verordening nr. 1408/71 en/of artikel 7, tweede lid, van verordening nr. 1612/68, aldus worden uitgelegd dat de toepassing van de geprivilegieerdenstatus op Evans, die in dit geval onder andere bestaat uit het niet verplicht verzekerd zijn voor de volksverzekeringen en het niet betalen van premies daarvoor aangemerkt moet worden als een voldoende rechtvaardiging voor het gemaakte onderscheid naar nationaliteit?
b) Welke betekenis moet in dit verband toegekend worden aan het feit dat Evans in december 1999 desgevraagd heeft gekozen voor de voortzetting van de geprivilegieerdenstatus?”
Beantwoording van de prejudiciële vragen
Eerste vraag
28 Met zijn eerste vraag wenst het verwijzende gerecht in hoofdzaak te vernemen of artikel 2 van verordening nr. 1408/71, gelezen in samenhang met artikel 16 van deze verordening, aldus kan worden uitgelegd dat een onderdaan van een lidstaat voor het tijdvak waarin hij werkzaam is geweest op een consulaire post van een derde staat, gevestigd op het grondgebied van een lidstaat waarvan hij geen onderdaan is maar op het grondgebied waarvan hij verblijf houdt, door die lidstaat kan worden beschouwd als een persoon die niet aan de wetgeving van een lidstaat is onderworpen in de zin van die bepaling en daardoor niet onder de werkingssfeer van verordening nr. 1408/71 valt.
29 Allereerst is volgens artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1408/71 deze verordening van toepassing op werknemers op wie de wetgeving van één of meer lidstaten van toepassing is of is geweest, en die onderdanen van één der lidstaten zijn.
30 In casu staat vast dat Evans onderdaan van een lidstaat is en dat zij, wat het litigieuze tijdvak betreft, sinds haar indiensttreding bij het consulaat-generaal van de Verenigde Staten van Amerika bij geen enkele tak van sociale zekerheid van een lidstaat was aangesloten.
31 Beoordeeld moet dus worden of een persoon in een situatie zoals die van Evans, dat wil zeggen een persoon die is tewerkgesteld op een consulaire post van een derde staat, die is gevestigd op het grondgebied van een lidstaat waarvan die persoon geen onderdaan is maar op het grondgebied waarvan hij verblijft, moet worden geacht te zijn onderworpen aan de wetgeving van die lidstaat in de zin van artikel 2, lid 1, van verordening nr. 1408/71.
32 In dit verband moet worden geconstateerd dat een situatie zoals die in het hoofdgeding verschilt van die waarin het door het verwijzende gerecht bedoelde arrest Boukhalfa (EU:C:1996:174) is gewezen. In de zaak die tot dat arrest heeft geleid, was een onderdaan van een lidstaat in dienst van de op het grondgebied van een derde staat gevestigde ambassade van een lidstaat.
33 Voorts zij in herinnering gebracht, in de eerste plaats, dat het recht van de Unie in beginsel de bevoegdheid van de lidstaten om hun socialezekerheidsstelsels in te richten onverlet laat (zie in die zin arrest Salgado González, C‑282/11, EU:C:2013:86, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
34 Bij gebreke van harmonisatie op het niveau van de Unie is het in beginsel aan de wetgeving van elke lidstaat, te bepalen onder welke voorwaarden het recht of de verplichting tot aansluiting bij een stelsel van sociale zekerheid of een van de takken van een dergelijk stelsel bestaat (zie in die zin arresten Van Pommeren‑Bourgondiën, C‑227/03, EU:C:2005:431, punt 33, en Bakker, C‑106/11, EU:C:2012:328, punt 32).
35 In de tweede plaats zij eraan herinnerd dat het recht van de Unie moet worden uitgelegd gelet op de relevante regels van volkenrecht, dat deel uitmaakt van de rechtsorde van de Unie en de instellingen van deze laatste bindt (zie in die zin arresten Racke, C‑162/96, EU:C:1998:293, punten 45 en 46, alsook Kadi en Al Barakaat International Foundation/Raad en Commissie C‑402/05 P en C‑415/05 P, EU:C:2008:461, punt 291).
36 Zoals de advocaat-generaal in punt 52 van zijn conclusie opmerkt, moet het begrip persoon „op wie de wetgeving van een lidstaat van toepassing is”, zoals bedoeld in artikel 2 van verordening nr. 1408/71, worden uitgelegd in het licht van de relevante regels van internationaal gewoonterecht (zie naar analogie arrest Salemink, C‑347/10, EU:C:2012:17, punt 31), te weten het Verdrag de Wenen van 1963, dat het recht van de consulaire betrekkingen codificeert en de beginselen en regels vastlegt die onmisbaar zijn voor het behoud van vreedzame betrekkingen tussen staten en wereldwijd zijn aanvaard door naties van alle godsdiensten, culturen en politieke gezindheden [zie arrest Internationaal Hof van Justitie van 24 mei 1980, zaak betreffende het diplomatiek en consulair personeel van de Verenigde Staten te Teheran (Verenigde staten van Amerika/Iran), Recueil des arrêts, avis consultatifs et ordonnances 1980, blz. 3, punt 45].
37 Aangaande de op consulair personeel toepasselijke socialezekerheidsregeling bepaalt het Verdrag van Wenen van 1963 in artikel 48 dat de leden van de consulaire post ten aanzien van door hen voor de zendstaat verrichte diensten in beginsel zijn vrijgesteld van de eventueel in de ontvangende staat van kracht zijnde voorschriften op het gebied van de sociale verzekering, met dien verstande dat volgens artikel 71, lid 2, van dit Verdrag leden van de consulaire post die onderdaan zijn van, of duurzaam verblijf houden in de ontvangende staat faciliteiten, voorrechten en immuniteiten genieten voor zover deze hun door de ontvangende staat worden verleend.
38 In casu volgt uit de verwijzingsbeslissing dat voor het tijdvak vóór 1 augustus 1987 niet-Nederlandse consulaire ambtenaren en leden van het administratief personeel volgens de Nederlandse wetgeving niet verzekerd waren op grond van de volksverzekeringen, en dat voor het tijdvak na die datum consulaire ambtenaren en leden van het administratief personeel die duurzaam verblijf hielden in Nederland verzekerd waren, waarbij voor personen die vóór 1 augustus 1987 in dienst waren getreden een keuzeregeling gold op grond waarvan zij ervoor konden kiezen onverzekerd te blijven voor de Nederlandse volksverzekeringen. Evans heeft voor dit laatste gekozen.
39 Hieruit volgt dat het Koninkrijk der Nederlanden aldus gebruik heeft willen maken van de hem in artikel 71, lid 2, van het Verdrag van Wenen van 1963 geboden mogelijkheid, bepaalde personeelsleden van consulaire posten, zoals Evans, vrij te stellen van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel.
40 Gelet op het voorgaande moet dus worden geconstateerd dat een personeelslid van een consulaire post in een situatie als die van Evans, voor het tijdvak waarin deze persoon in dienst is van de consulaire post van een derde staat, niet is onderworpen aan de socialezekerheidswetgeving van de betrokken lidstaat in de zin van artikel 2 van verordening nr. 1408/71 en bijgevolg niet onder de werkingssfeer van die verordening valt.
41 Aan deze conclusie wordt niet afgedaan door artikel 16 van verordening nr. 1408/71, gelezen in samenhang met de relevante bepalingen van het Verdrag van Wenen van 1963.
42 In dit verband merkt Evans op dat zij onder de Nederlandse wetgeving valt op grond van het eerste lid van dat artikel, waarin is bepaald dat artikel 13, lid 2, sub a, van deze verordening van toepassing is op leden van het bedienende personeel van diplomatieke zendingen of consulaire posten en op de particuliere bedienden in dienst van ambtenaren van deze zendingen of posten.
43 Op dit punt moet worden beklemtoond dat artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 er niet toe strekt, de voorwaarden vast te leggen waaronder een persoon het recht of de verplichting heeft zich bij een stelsel van sociale zekerheid aan te sluiten. Zoals blijkt uit de in punt 34 van het onderhavige arrest aangehaalde rechtspraak, is het aan de wetgeving van elke lidstaat, die voorwaarden te bepalen (zie arresten Kits van Heijningen, C‑2/89, EU:C:1990:183, punt 19, alsook Salemink, EU:C:2012:17, punt 38 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
44 De lidstaten blijven weliswaar bevoegd om de voorwaarden voor aansluiting bij hun stelsels van sociale zekerheid in te richten, maar bij de uitoefening van deze bevoegdheid dienen zij het Unierecht te eerbiedigen. Zoals het verwijzende gerecht heeft opgemerkt, mogen volgens de rechtspraak van het Hof de voorwaarden waaronder een persoon het recht of de verplichting heeft zich bij een stelsel van sociale zekerheid aan te sluiten niet tot gevolg hebben dat van het toepassingsgebied van een nationale wettelijke regeling worden uitgesloten de personen op wie diezelfde wettelijke regeling krachtens verordening nr. 1408/71 van toepassing is (zie arresten Salemink, EU:C:2012:17, punt 40, en Bakker, EU:C:2012:328, punt 33). Mitsdien kan als gevolg van artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 een bepaling van de toepasselijke nationale wetgeving die voor de toelating tot het in die wetgeving voorziene stelsel van sociale zekerheid het vereiste stelt dat de betrokkenen hun woonplaats in de betrokken lidstaat hebben, niet worden tegengeworpen aan de in deze bepaling bedoelde personen (zie in die zin arresten Salemink, EU:C:2012:17, punt 45, en Bakker, EU:C:2012:328, punt 35 en aldaar aangehaalde rechtspraak).
45 Uit die rechtspraak kan echter niet voortvloeien dat het aangesloten zijn van een werknemer bij het socialezekerheidsstelsel van een lidstaat in de zin van verordening nr. 1408/71, los van de nationale wetgeving die de aansluiting beheerst, zelfstandig door deze verordening wordt bepaald.
46 Wat meer bepaald het in artikel 16 van verordening nr. 1408/71 bedoelde bedienende personeel van diplomatieke zendingen en consulaire posten betreft blijkt duidelijk uit het opschrift van titel II van deze verordening en de formulering van genoemd artikel 16 dat dit artikel, evenals artikel 13, lid 2, sub a, van deze verordening, enkel de toepasselijke nationale wetgeving bepaalt. Daarentegen bepaalt dit artikel 16 niet of een persoon het recht of de verplichting heeft zich bij een stelsel van sociale zekerheid aan te sluiten. Zoals in punt 43 van het onderhavige arrest is geconstateerd, moet dit laatste door de wetgeving van elke lidstaat aan de hand van het toepasselijke internationale recht worden bepaald.
47 Noch als gevolg van artikel 13, lid 2, sub a, van verordening nr. 1408/71 noch als gevolg van artikel 16 van deze verordening wordt dus aan op consulaire posten van derde staten tewerkgestelde onderdanen van lidstaten die, zoals Evans, niet onderworpen zijn aan de socialezekerheidswetgeving van een lidstaat in de zin van artikel 2 van deze verordening, een recht op aansluiting bij het socialezekerheidsstelsel van een lidstaat of een verplichting tot aansluiting bij een dergelijk stelsel verleend.
48 Daar het Verdrag van Wenen van 1963 niet verlangt dat de leden van de consulaire post die duurzaam in de woonstaat verblijven verplicht zijn aangesloten bij een stelsel van sociale zekerheid van die staat, strookt bedoelde uitlegging met de vereisten van dit verdrag.
49 Gelet op het voorgaande moet op de eerste vraag worden geantwoord dat artikel 2 van verordening nr. 1408/71, gelezen in samenhang met artikel 16 van deze verordening, aldus moet worden uitgelegd dat een onderdaan van een lidstaat voor het tijdvak waarin hij werkzaam is geweest op een consulaire post van een derde staat, gevestigd op het grondgebied van een lidstaat waarvan hij geen onderdaan is maar op het grondgebied waarvan hij verblijf houdt, niet onderworpen is aan de wetgeving van een lidstaat in de zin van die bepaling indien die onderdaan krachtens de op grond van artikel 71, lid 2, van het Verdrag van Wenen van 1963 vastgestelde wetgeving van de lidstaat waar hij verblijft niet bij het nationale socialezekerheidsstelsel is aangesloten.
Tweede vraag
50 Gelet op het antwoord op de eerste vraag hoeft de tweede vraag niet te worden beantwoord.
Kosten
51 Ten aanzien van de partijen in het hoofdgeding is de procedure als een aldaar gerezen incident te beschouwen, zodat de nationale rechterlijke instantie over de kosten heeft te beslissen. De door anderen wegens indiening van hun opmerkingen bij het Hof gemaakte kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking.
Het Hof (Vijfde kamer) verklaart voor recht:
Artikel 2 van verordening (EEG) nr. 1408/71 van de Raad van 14 juni 1971 betreffende de toepassing van de socialezekerheidsregelingen op werknemers en zelfstandigen, alsmede op hun gezinsleden, die zich binnen de Gemeenschap verplaatsen, in de bij verordening (EG) nr. 118/97 van de Raad van 2 december 1996 gewijzigde en bijgewerkte versie, zoals gewijzigd bij verordening (EG) nr. 1992/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 18 december 2006, gelezen in samenhang met artikel 16 van deze verordening, moet aldus worden uitgelegd dat een onderdaan van een lidstaat voor het tijdvak waarin hij werkzaam is geweest op een consulaire post van een derde staat, gevestigd op het grondgebied van een lidstaat waarvan hij geen onderdaan is maar op het grondgebied waarvan hij verblijf houdt, niet onderworpen is aan de wetgeving van een lidstaat in de zin van die bepaling indien die onderdaan krachtens de op grond van artikel 71, lid 2, van het Verdrag van Wenen inzake consulaire betrekkingen, gesloten te Wenen op 24 april 1963, vastgestelde wetgeving van de lidstaat waar hij verblijft niet bij het nationale socialezekerheidsstelsel is aangesloten.
ondertekeningen
* Procestaal: Nederlands.