Vincent de Groot: "Onze dienstverlening is volledig gericht op de internationale werknemer. Door de uitgebreide ervaring met en de specifieke kennis over onder meer de fiscale omstandigheden van zeevarenden, personen werkzaam in de offshore-industrie en bij baggerbedrijven, maar ook voor andere internationaal mobiele werknemers, weet u zeker dat uw fiscale zaken in vertrouwde en deskundige handen zijn.

Bent u buiten Nederland werkzaam? Zit u met vragen over belastingen en sociale premies? Niet alleen voor het verzorgen van uw Nederlandse aangifte inkomstenbelasting, maar ook bij advisering over werken buiten Nederland of voor een buitenlandse werkgever en wonen buiten Nederland bent u bij ons aan het juiste adres!"



Translate this site


Premieheffing van Nederlandse Rijnvarende

Feiten: De belanghebbende is Nederlander en woonde in 2009 in Nederland. Hij werkte aan boord van een binnenvaartschip in Nederlandse eigendom en was Rijnvarende in de zin van art. 1(m) van het Rijnvarendenverdrag (RVV). Tot 24 juli 2009 beschikte het schip over een Rijnvaartverklaring ex art. 2(3) HRA die op die datum is ingetrokken. Tot 1 oktober 2009 stond de belanghebbende op de loonlijst van een Luxemburgse sàrl; vanaf die datum op de loonlijst van een Cypriotische Ltd. Voor 2009 heeft Luxemburg voor de belanghebbende een E106-verklaring afgegeven (verklarende dat recht bestaat op verstrekkingen bij ziekte en moederschap). Cyprus heeft voor 2010 een E101-verklaring afgegeven voor de belang-hebbende (verklarende dat hij in Cyprus verzekerd is in 2010). De belanghebbende wenst vrijstelling van volksverzekeringspremies omdat hij tot 1 oktober 2009 verzekerd was in Luxemburg op grond van het RVV en vanaf 1 oktober in Cyprus op grond van Vo. 1408/71.

De Inspecteur heeft vrijstelling verleend tot 24 juli 2009, omdat tot die datum de Rijnvaartverklaring moest worden gevolgd. Voor de periode vanaf 24 juli 2009 heeft hij vrijstelling geweigerd omdat hij de belanghebbende in Nederland verzekerd achtte. De Rechtbank heeft belanghebbendes daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard.

Het Hof heeft die uitspraak bevestigd. Nu de belanghebbende Rijnvarende is, moet zijn aansluiting bij een sociaal verzekeringsstelsel worden bepaald op basis van het RVV. Dat Cyprus geen RVV-partij is, achtte het Hof niet relevant, omdat Cyprus zich heeft ‘geconformeerd’ aan Vo. 1408/71 en de uitzonderingen daarin, dus ook aan art 7(2) Vo. 1408/71 dat bepaalt dat het Rijnvarendenverdrag van toepassing blijft. Het Hof achtte de belanghebbende daarom ex art. 11(2) RVV (dat de exploitant-Staat aanwijst) vanaf 24 juli 2009 verzekerd in Nederland. De Cypriotische E101-verklaring voor 2010 en de Luxem-burgse E106-verklaring voor 2009 achtte hij niet relevant, de eerste reeds niet omdat zij niet op 2009 ziet, en beide niet omdat op de belanghebbende het RVV van toepassing is en niet Vo. 1408/71, zodat verklaringen op basis van die niet-toepasselijke Vo. niet relevant zijn.

De belanghebbende stelt vier cassatiemiddelen voor:
(i) Het Hof heeft ten onrechte het RVV ook jegens Cyprus van toepassing geacht;
(ii) Het Hof is ten onrechte voorbijgegaan aan de door de E-verklaringen;
(iii) Het Hof heeft ten onrechte niet aannemelijk geacht dat de heffing bij de belanghebbende en een naheffing bij de sàrl tot dubbele premieheffing heeft geleid;
(iv) Het Hof is ten onrechte niet ingegaan op belanghebbendes beroep op de nog niet onherroepelijk ingetrokken Rijnvaartverklaring die de sàrl als exploitant vermeldt.

Ad middel (i) concludeert A-G Wattel dat art. 7(2)(a) Vo. 1408/71 voor Rijnvarenden voorrang geeft aan de toewijzingsregels van het RVV, maar uit niets blijkt een bedoeling om deze voorrang te doen gelden voor lidstaten die geen RVV-partij zijn. De term ‘blijven’ wijst op het tegendeel. Dat Cyprus zich bij toetreding tot de EU het acquis communautaire heeft aanvaard, waaronder Vo. 1408/71, maakt Cyprus geen RVV-partij.

Zijns inziens moet gekozen worden uit drie benaderingen:
a) Uit het ook voor Cyprus geldende art. 7(2)(a) Vo. 1408/71 (dat het RVV aanwijst) juncto art. 11(2) van het aangewezen RVV volgt dat voor Rijnvarenden alleen ‘Verdragsluitende Partijen’, dus RVV-partijen kunnen worden aangewezen. Dat betekent dat Cyprus heeft aanvaard dat voor Rijnvarenden uitsluitend een Rijnoeverstaat of Luxemburg kan worden aangewezen. Deze benadering ligt niet voor de hand: zij impliceert dat ook als exploitant én werkgever én Rijnvarende in Cyprus gevestigd zijn, toch niet aangesloten kan worden bij het Cypriotische stelsel omdat het RVV nooit toewijst aan niet-RVV-partijen;
b) Cyprus is niet gebonden aan het RVV, nu de voorrangsregel van art. 7(2)(a) Vo. 1408/71 niet kan gelden voor lidstaten die geen RVV-partij zijn. Op de belanghebbende is dan tegelijk (in Nederland) het RVV en (in Cyrus) de toewijzing ex art. 14 Vo. 1408/71 van toepassing. Ook deze benadering heeft voyante nadelen: zij leidt tot dubbele verzekering, terwijl het doel van zowel het RVV als Vo. 1408/71 juist is die te vermijden.
c) Als, zoals in casu, volgens art. 7 Vo. 1408/71 voor de niet-RVV-lidstaat de toewijzingsregels van de Verordening gelden, wijkt het RVV óók in de lidstaat die wél RVV-Staat is voor de Vo.-toewijzing: beide lidstaten moeten alsdan de Verordening toepassen, die immers, anders dan het RVV, rechtstreeks in beide lidstaten geldt. Dit lijkt juridisch de minst onaantrekkelijke benadering, nu een EU-Verordening in beginsel elk ander toewijzingsrecht tussen EU-lidstaten opzij zet. De Verordening geeft in belanghebbendes geval geen regels voor het conflict tussen het RVV en de Vo.-regels, maar haar doel en strekking en de wél opgenomen conflictregels wijzen erop dat de Vo.-toewijzingsregels hoofdregel én terugvalregel zijn bij twijfel of onvoorzien jurisdictieconflict. Ook deze benadering heeft echter duidelijke nadelen: zij faciliteert premieheffingstoerisme en kan tot ongelijke behandeling van identieke Rijnvarenden leiden.

De AG meent daarom dat prejudiciële vragen aan het HvJ EU aangewezen zijn.
Ad middel (ii): De A-G acht de Cypriotische E101-verklaring niet relevant omdat zij niet op 2009 ziet. Zijns inziens kan vanaf 1 oktober 2009 ook voorbijgegaan worden aan de Luxemburgse E106-verklaring, omdat (i) de belanghebbende stelt dat hij vanaf die datum in Cyprus en niet in Luxemburg is verzekerd; welke betekenis de Luxemburgse E106-verklaring ook heeft, niet de betekenis dat Cyprus wordt aangewezen; (ii) ook volgens de belanghebbende en zonder dat enig rechterlijk onderzoek vereist is, ontbreekt vanaf 1 oktober 2009 elk aanknopingspunt met Luxemburg; een andere lidstaat is dan niet gehouden om de verklaring-Staat eerst te bewegen een ook volgens de belanghebbende voorwerploze verklaring in te trekken.

Voor de periode 24 juli – 1 oktober 2009 strookt ‘s Hof oordeel met HR BNB 2012/56 en HR BNB 2013/257: aan E106- en E101-verklaringen komt geen betekenis toe als het RVV van toepassing is in plaats van de Vo-toewijzingsregels. Het Hof Den Bosch heeft daar echter prejudiciële vragen over gesteld en naar aanleiding daarvan de Hoge Raad nu ook. Beide zaken betreffen een E101-verklaring; niet een E106-verklaring. De A-G meent dat als naar aanleiding van middel (i) toch prejudicieel vragen gesteld worden, ook naar de eventuele betekenis van de Luxemburgse E106-verklaring kan worden gevraagd, mede nu zij ook volgens de belanghebbende ten onrechte niet is ingetrokken na 1 oktober 2009.

De middelen (iii) en (iv) acht de A-G ongegrond.

Conclusie: prejudiciële vragen van de volgende strekking:
1. Leidt art. 7(2)(a) Vo. 1408/71 in belanghebbendes omstandigheden (Nederlander die in Nederland woont en die werkt op een Rijnvaartschip met een Nederlandse eigenaar en een Nederlandse exploitant) vanaf 1 oktober 2009 tot toepassing op hem van de toewijzingsregels van art. 14 Vo. 1408/71 of van de toewijzingsregels van het Rijnvarendenverdrag door (i) de lidstaat die partij is bij het Rijnvarendenverdrag en (ii) de lidstaat geen partij is bij dat verdrag?
2. Welke betekenis komt toe aan de Luxemburgse E106-verklaring voor de periode 24 juli t/m 30 september 2009, toen de belanghebbende op een Luxemburgse loonlijst stond, respectievelijk voor de periode 1 oktober t/m 31 december 2009, toen geen aanknopingspunt met Luxemburg meer bestond?
3. Van welke lidstaat was de sociale-verzekeringswetgeving van toepassing op de belanghebbende in de periode 24 juli t/m 31 december 2009?

Internationaal werkzaam, zeevarend? Werkzaam in de bagger- of offshore-industrie? Neem contact op met Robelco Tax Services!

X