Belanghebbende is Advocaat-Generaal en was tot 1 maart 2006 in die hoedanigheid werkzaam bij het ressortsparket te [R]. Belanghebbende is met ingang van 1 maart 2006 in het kader van de door Nederland verleende technische bijstand aan de (toenmalige) Nederlandse Antillen door de Nederlandse Antillen in dienst genomen en als Advocaat‑Generaal aangesteld bij het Parket van de Procureur-Generaal bij het Gemeenschappelijk Hof van (destijds) de Nederlandse Antillen en Aruba. Ook in het onderhavige jaar 2009 was hij aldaar als zodanig werkzaam.
In verband met zijn benoeming tot Advocaat‑Generaal bij het Gemeenschappelijk Hof is door de Nederlandse Minister van Justitie aan belanghebbende verlof zonder behoud van bezoldiging verleend. Met dagtekening 28 september 2011 heeft de Inspecteur aan belanghebbende een aanslag IB/PVV voor het jaar 2009 opgelegd. Daarbij heeft de Inspecteur € 10.007 aan premie volksverzekeringen geheven.
Voor het Hof was onder meer in geschil of belanghebbende in 2009 premieplichtig was voor de Nederlandse volksverzekeringen. Het geschil spitste zich onder meer toe op de vraag of belanghebbende op de (toenmalige) Nederlandse Antillen en Aruba werkzaam was op basis van uitzending door de Nederlandse overheid als bedoeld in artikel 2, leden 1 en 2, van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1999 (hierna: BUB 1999).
Het Hof heeft die vraag bevestigend beantwoord.
Tegen dit oordeel keert zich het middel met onder meer de klacht dat het Hof heeft miskend dat voor het begrip ‘uitzenden’ als bedoeld in artikel 3, lid 2, BUB 1999 beslissend is of gewerkt wordt in opdracht van de Nederlandse overheid. Het middel is tevergeefs voorgesteld. ’s Hofs oordeel geeft geen blijk van een onjuiste opvatting over het begrip uitzenden. De omstandigheid dat in de toelichting op artikel 3, lid 2, BUB 1999 wordt gesproken over “de ambtenaar die in opdracht van de Nederlandse overheid gaat werken” staat niet in de weg aan het oordeel dat belanghebbende is ‘uitgezonden’ in de zin van artikel 3, lid 2, BUB 1999, ook niet bezien in samenhang met belanghebbendes positie als Advocaat-Generaal.
De middelen kunnen voor het overige niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijke organisatie, geen nadere motivering, nu de middelen in zoverre niet nopen tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.
Bron