De inhoud en de conclusie van de conclusie
De inhoud en de conclusie van A-G Wattel zijn identiek aan hetgeen Robelco heeft ingebracht in deze lopende procedure, namelijk dat Vo. 883/2004 in deze bepaalt dat op de betreffende zeevarende de wetgeving van de woonstaat van toepassing is (op grond van artikel 11, lid 3, onderdeel e) en niet de wetgeving van de staat waar de werkgever gevestigd is:
Ik acht het op grond van het bovenstaande een acte clair dat de keuze tussen woonstaat en
werkgeverstaat in casu bepaald wordt door art. 11(3)(e) Vo. 883/2004 en niet meer door de door die bepaling achterhaalde Aldewereld- en Kik-rechtspraak."
Prejudiciële vraag Hoge Raad der Nederlanden
Een conclusie van een Advocaat-Generaal wordt genomen voordat de Hoge Raad (HR) zich in een arrest over de zaak uitlaat. De Hoge Raad volgt dit advies, of wijkt ervan af als hij een andere mening heeft. A-G Wattel meende dat de Hoge Raad de door de Rechtbank gestelde vragen zelf kon beantwoorden.
Eveneens clair acht hij dat als de niet-aangewezen lidstaat de betrokkene naar intern recht niet verzekert (zoals in casu, hetgeen de belanghebbende onderscheidt van Kik, die naar intern recht wel was verzekerd in Nederland), die niet-aangewezen lidstaat hem niet desondanks hoeft te verzekeren als de wél-aangewezen lidstaat hem niet daadwerkelijk aansluit bij een verzekeringsstelsel. Anders dan Kik, verliest de belanghebbende immers geen Nederlandse rechten (en plichten) als de Verordening Letland aanwijst: hij heeft alsdan immers naar intern recht helemaal geen Nederlandse rechten of plichten, zodat er geen grond kan bestaan hem te beschermen tegen verlies van die niet-bestaande rechten en plichten. De A-G meent dat deze conclusie ook voortvloeit uit het arrest Zinnecker van het HvJ EU.
De A-G geeft de Hoge Raad in overweging de prejudiciële vragen van de Rechtbank als volgt te beantwoorden:
1. In een geval zoals dat van de belanghebbende wijst Vo. 883/2004 de wetgeving van de woonstaat Letland aan voor de in deze vraag bedoelde periode;
2. Niet onderzocht hoeft te worden of de Letse wetgeving voorziet in aansluiting van de belanghebbende bij enig stelsel van sociale zekerheid voor de bedoelde periode."
De Hoge Raad meent (terecht) dat de tweede door de Rechtbank geformuleerde prejudiciële vraag niet beantwoord hoeft te worden. De Hoge Raad heeft echter in afwijking van de conclusie van de A-G vandaag (toch) besloten de navolgende vraag ter beantwoording aan het EHvJ voor te leggen:
"De wetgeving van welke lidstaat wordt door Verordening 883/2004 aangewezen in een situatie waarbij het gaat om een belanghebbende die (a) in Letland woont, (b) de Letse nationaliteit heeft, (c) in dienst is van een in Nederland gevestigde werkgever, (d) als zeevarende werkzaam is, (e) zijn arbeid verricht aan boord van een zeeschip dat vaart onder de vlag van de Bahama’s, en (f) deze werkzaamheden verricht buiten het grondgebied van de Europese Unie?"
Indien een prejudiciële vraag aan het Europese Hof van Justitie (EHvJ) wordt gesteld brengt dit automatisch met zich mee dat er een langere tijd overheen zal gaan voordat het antwoord van het EHvJ duidelijkheid gaat geven in deze zaak.
Opvallend is dat de HR het oneens is met het standpunt van de Rechtbank. De Rechtbank meende immers dat de wetgeving van de werkgeverstaat van toepassing is (op basis van het arrest Aldewereld); de HR meent - samen met de A-G en Robelco Tax Services - dat de wetgeving van de woonstaat de toepasselijke is, zulks op basis van artikel 11, lid 3, onderdeel e, van EG-Vo. 883/2004. In tegenstelling tot de A-G meent de HR dat het geen acte clair is dat de wetgeving van de woonstaat de toepasselijke is en ziet daarom noodzaak de bovenstaande prejudiciële vraag te stellen.
"5.8. Naar het oordeel van de Hoge Raad kunnen de hiervoor in 5.6 en 5.7 weergegeven standpunten niet gevolgd worden en kunnen de aanwijsregels van titel II van Verordening 883/2004 niet overeenkomstig worden toegepast op gevallen waarop deze regels niet rechtstreeks van toepassing zijn. Anders dan Verordening 1408/71 bevat Verordening 883/2004 een algemeen geformuleerde aanwijsregel (artikel 11, lid 3, onderdeel e)) voor eenieder op wie de bepalingen van artikel 11, lid 3, onderdelen a) tot en met d) en de artikelen 12 tot en met 16 van Verordening 883/2004 niet van toepassing zijn. De Hoge Raad ziet onvoldoende aanwijzingen dat artikel 11, lid 3, onderdeel e), van Verordening 883/2004 zich, in tegenstelling zijn tekst, beperkt tot inactieven of post‑actieven. Anders dan in het systeem van Verordening 1408/71, dat in artikel 13, lid 2, onderdeel f), slechts een beperkt toepasbare restbepaling bevatte, bestaat er in het systeem van Verordening 883/2004 volgens de Hoge Raad daardoor geen lacune die (onder meer) in gevallen als het onderhavige de noodzaak met zich brengt om een van de overige aanwijsregels overeenkomstig toe te passen.
Het is evenwel niet buiten redelijke twijfel dat de zojuist in 5.8 weergegeven opvatting van de Hoge Raad juist is. Daarom zal de Hoge Raad overgaan tot het stellen van een prejudiciële vraag daarover aan het Hof van Justitie."
Wat als het Europese Hof van Justitie uitspraak doet in lijn met de conclusie van de A-G?
De (mogelijke) gevolgen van deze uitspraak zijn ver strekkend.
Immers, tot heden hebben de uitvoeringsorganisaties in Nederland (waaronder de Belastingdienst en de SVB) altijd het beleid gevoerd dat zeevarenden in de onderhavige omstandigheden verzekerd waren in Nederland. Zulks op grond van het feit dat deze zeevarenden in dienst waren van Nederlandse werkgevers en met toepassing van hun uitleg over EU-jurisprudentie (waaronder de arresten Aldewereld en Kik).
Waar kunt u de conclusie van de A-G lezen?
Lees de volledige conclusie van de A-G op de website van rechtspraak(.nl): http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:PHR:2017:723. Een uittreksel vindt u ook op de site van TaxLive (Vakstudie Nieuws): http://taxlive.nl/-/steward-op-zeeschip-is-volgens-a-g-niet-premieplichtig-in-nederland.
Waar kunt u de door de Hoge Raad gestelde prejudiciële vraag lezen?
Lees de geformuleerde prejudiciële vraag door de HR (gesteld aan het EHvJ) op de website van rechtspraak(.nl): http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2017:2681.