Uit de in onderdeel 5.1 vermelde bepalingen, in onderling verband bezien, volgt dat deze bepalingen ook voor personen die tot (ten minste) hun 63e levensjaar in dienst van de EU zijn gebleven een onvoorwaardelijke en uitputtende regeling geven voor de wettelijke ziektekostenverzekering. Het is buiten redelijke twijfel dat hetgeen het Hof van Justitie heeft overwogen in het arrest De Lobkowicz, ook voor belanghebbende heeft te gelden. Dat betekent dat de financiële verplichtingen op het gebied van sociale zekerheid, in dit geval de verzekering van de risico’s van ziekte, zijn onttrokken aan de bevoegdheid van Nederland.
Anders dan het middel in het principale beroep betoogt, kan aan hetgeen in 5.3 is overwogen niet afdoen dat artikel 72, lid 4, van het Ambtenarenstatuut voorziet in een anticumulatieregeling voor het geval dat een (ex)ambtenaar vergoedingen heeft ontvangen of op vergoedingen aanspraak kan maken krachtens een andere bij wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen voorgeschreven ziektekostenverzekering. Uit de tekst van deze bepaling volgt dat de anticumulatieregeling strekt tot het voorkomen van dubbele vergoedingen. De anticumulatieregeling geeft aan de lidstaten evenwel niet de bevoegdheid om ter voorkoming van dubbele vergoedingen af te wijken van de bepalingen van Verordening 422/67.
Hetgeen hiervoor is overwogen leidt tot het oordeel dat toepassing van artikel 21, lid 2, van KB 746 in het geval van belanghebbende in strijd is met het Unierecht, zodat dit artikel buiten toepassing moet blijven. De overige onderdelen van het middel in het principale beroep kunnen niet tot een ander oordeel leiden en behoeven daarom geen behandeling. De uitspraak van de CRvB kan niet in stand blijven. De Hoge Raad kan de zaak afdoen. Het principale beroep in cassatie is ongegrond en het incidentele beroep in cassatie is gegrond.