Een zeeman die zijn woonplaats in zijn lidstaat van herkomst heeft behouden terwijl hij werkzaam is voor een in een andere lidstaat gevestigde werkgever, op een schip dat buiten het grondgebied van de Europese Unie en onder de vlag van een derde land vaart, valt binnen de werkingssfeer van de verordening inzake de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels. Overeenkomstig die verordening is de op die persoon toepasselijke nationale wetgeving die van de lidstaat van zijn woonplaats.
SF, een Lets staatsburger die in Letland woont, werkte van 13 augustus tot en met 31 december 2013 als steward voor een in Nederland gevestigde onderneming. Hij verrichtte deze werkzaamheden op een onder de vlag van de Bahama’s varend schip, dat gedurende die periode op de Noordzee voer, buiten het grondgebied van de Europese Unie. De Nederlandse belastingautoriteiten hebben SF een aanslag opgelegd waarin hij voor voornoemde periode premieplichtig werd verklaard voor de premies volksverzekeringen volgens het Nederlandse stelsel van volksverzekeringen. Omdat SF van mening is dat hij niet onder dat stelsel valt, heeft hij zich tot de Nederlandse rechterlijke instanties gewend.
De Hoge Raad der Nederlanden heeft twijfels over de vraag hoe de bepalingen van de EU‑verordening betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels
[1] moeten worden uitgelegd om te bepalen welke wetgeving van toepassing is in een situatie als die van SF, en heeft daarom besloten om een prejudiciële vraag te stellen aan het Hof van Justitie.
In zijn arrest van vandaag brengt het Hof om te beginnen zijn rechtspraak in herinnering volgens welke de enkele omstandigheid dat een werknemer zijn werkzaamheden buiten het grondgebied van de Unie verricht, niet volstaat om toepassing van de Unieregels inzake het vrije verkeer van werknemers – en met name de betrokken verordening – uit te sluiten wanneer de arbeidsverhouding een voldoende nauwe aanknoping met dat grondgebied behoudt. Het Hof preciseert dat dit met name het geval is wanneer een Unieburger die in een lidstaat woont, is aangeworven door een in een andere lidstaat gevestigde onderneming en voor rekening van die onderneming activiteiten verricht.
Het Hof overweegt dat in het onderhavige geval de arbeidsverhouding een voldoende nauwe aanknoping met het grondgebied van de Unie behoudt, aangezien SF gedurende de betrokken periode in Letland was blijven wonen en zijn werkgever in Nederland was gevestigd. Een dergelijke situatie valt derhalve binnen de werkingssfeer van de verordening betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels.
Na te hebben vastgesteld dat SF niet onder de bijzondere regels van de artikelen 12 tot en met 16 van de verordening
[2] valt, en evenmin onder de algemene regel voor zeelieden van artikel 11, lid 4, van de verordening of onder de situaties bedoeld in artikel 11, lid 3, onder a) tot en met d)
[3], van diezelfde verordening, heeft het Hof zich gebogen over de vraag of SF binnen de werkingssfeer van artikel 11, lid 3, onder e), van de verordening valt.
Volgens die bepaling geldt voor eenieder op wie de bepalingen van artikel 11, lid 3, onder a) tot en met d), niet van toepassing zijn, de wetgeving van de lidstaat van zijn woonplaats, onverminderd andere bepalingen van de verordening die hem prestaties garanderen krachtens de wetgeving van een of meer andere lidstaten.
Het Hof heeft benadrukt dat een restrictieve uitlegging van artikel 11, lid 3, onder e), van de verordening, volgens welke de werkingssfeer van die bepaling beperkt is tot enkel economisch niet-actieve personen (zoals de Nederlandse regering en de Commissie betogen), waardoor SF buiten de werkingssfeer van die bepaling zou vallen, er mogelijkerwijs toe zou leiden dat op personen die niet onder de in dat artikel genoemde gevallen vallen, noch onder die van andere bepalingen van de verordening, geen enkele wetgeving van toepassing zou zijn.
Een dergelijke uitlegging zou strijdig zijn met de doelstelling van die bepaling en, meer in het algemeen, van de verordening, die een volledig en eenvormig stelsel van regels voor de aanwijzing van de toepasselijke wetgeving vormt, dat niet alleen tot doel heeft de gelijktijdige toepassing van verschillende nationale wettelijke regelingen en de mogelijke complicaties daarvan te voorkomen, maar ook te beletten dat binnen de werkingssfeer van die verordening vallende personen wegens het ontbreken van een toepasselijke wettelijke regeling geen enkele socialezekerheidsbescherming genieten.
Het Hof heeft dan ook geoordeeld dat artikel 11, lid 3, onder e), van de verordening aldus moet worden uitgelegd dat het van toepassing is op alle personen die niet in de punten a) tot en met d) van die bepaling zijn bedoeld, en niet alleen op degenen die economisch niet-actief zijn.
Het Hof benadrukt dat aan deze uitlegging niet kan worden afgedaan door de explanatory notes en door de Praktische gids over de toepasselijke wetgeving in de Europese Unie (EU), de Europese Economische Ruimte (EER) en Zwitserland, die is opgesteld en goedgekeurd door de Administratieve Commissie voor de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels en is gepubliceerd in december 2013. Hoewel deze documenten nuttige instrumenten voor de uitlegging van de verordening inzake de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels zijn, hebben zij immers geen bindende kracht, waardoor zij het Hof bij de uitlegging van die verordening niet kunnen binden.
Het Hof komt tot de slotsom dat een persoon die zich in een situatie als die van SF bevindt, binnen de werkingssfeer van de verordening inzake de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels valt, en meer in het bijzonder onder artikel 11, lid 3, onder e), ervan, zodat de toepasselijke nationale wetgeving die van de lidstaat van de woonplaats van de betrokkene is.
[1] Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB 2004, L 166, blz. 1, met rectificatie in PB 2004, L 200, blz. 1), zoals gewijzigd bij verordening (EU) nr. 465/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 22 mei 2012 (PB 2012, L 149, blz. 4).
[2] Die betrekking hebben op personen die gedetacheerd zijn, op degenen die werkzaamheden verrichten in twee of meer lidstaten, op degenen die hebben gekozen voor een vrijwillige of vrijwillig voortgezette verzekering en op arbeidscontractanten van de Europese instellingen.
[3] Die betrekking hebben op personen die werkzaamheden in loondienst verrichten in een lidstaat, op ambtenaren, op personen die een werkloosheidsuitkering ontvangen, en op personen die worden opgeroepen of opnieuw worden opgeroepen voor militaire dienst of vervangende burgerdienst in een lidstaat.