- Belanghebbende woont sinds 8 juli 2013 in Nederland. Hij heeft de Britse nationaliteit.
- Belanghebbende heeft in de periode van 1998 tot en met 2003 in het Verenigd Koninkrijk gewerkt bij een overheidsorgaan en daarbij pensioenrechten opgebouwd. Bij brief van 17 augustus 2012 heeft de pensioenuitvoerder belanghebbende bericht dat hij vanaf februari 2010 recht heeft op pensioen.
- Belanghebbende heeft in augustus 2012 uit hoofde van het pensioen een betaling ontvangen van GBP 18.615,81. Deze betaling ziet op de periode van februari 2010 tot 31 juli 2012. In 2014 heeft belanghebbende pensioenbetalingen van in totaal € 9.998 ontvangen.
- Belanghebbende heeft in 2015 aangifte inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2014 gedaan naar een verzamelinkomen van € 11.232. In deze aangifte heeft belanghebbende ten aanzien van de pensioeninkomsten van € 9.998 een vermindering ter voorkoming van dubbele belasting gevraagd.
- De Inspecteur heeft bij de aanslag inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen 2014 geen vermindering ter voorkoming van dubbele belasting verleend.
Het Hof heeft geoordeeld dat het verdragsrechtelijk overgangsrecht in dit geval niet meebrengt dat belanghebbende recht heeft op vermindering ter voorkoming van dubbele belasting. Tegen dit oordeel is het eerste middel gericht.
De overgangsregeling van artikel 30, lid 4, van het Verdrag tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten van 26 september 2008, in werking getreden op 25 december 2010, (hierna: het Verdrag) luidt:
“Niettegenstaande het tweede lid van dit artikel en de bepalingen van de artikelen 17 en 21 van dit Verdrag, indien een natuurlijke persoon onmiddellijk voor de inwerkingtreding van dit Verdrag betalingen ontving waarop artikel 19, tweede lid, onderdeel a, van het eerdere Verdrag van toepassing is, kan deze natuurlijke persoon besluiten dat de bepalingen van artikel 19, tweede lid, onderdeel a, en artikel 22 van het eerdere Verdrag van toepassing blijven op deze betalingen.”
In dit citaat wordt met ‘het eerdere Verdrag’ gedoeld op de Overeenkomst tussen de Regering van het Koninkrijk der Nederlanden en de Regering van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland tot het vermijden van dubbele belasting en het voorkomen van het ontgaan van belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen en naar vermogenswinsten van 7 november 1980.
Hetgeen hiervoor in 2.1.1 tot en met 2.1.3 is vermeld, brengt mee dat belanghebbende niet enkel als gevolg van de inwerkingtreding van het Verdrag wordt geconfronteerd met een gewijzigde heffing met betrekking tot zijn overheidspensioen uit het Verenigd Koninkrijk, maar als gevolg van diens verhuizing, in 2013, naar Nederland. Op die situatie ziet de overgangsregeling niet. Het oordeel van het Hof dat voor toepassing van de overgangsregeling van artikel 30, lid 4, van het Verdrag geen aanleiding is, geeft dan ook niet blijk van een onjuiste rechtsopvatting. Het middel faalt.
Het tweede middel kan niet tot cassatie leiden. Dit behoeft, gezien artikel 81, lid 1, van de Wet op de rechterlijk organisatie, geen nadere motivering, nu het middel niet noopt tot beantwoording van rechtsvragen in het belang van de rechtseenheid of de rechtsontwikkeling.