De regeling van het belasten van spaargeld en overig vermogen (de zogenoemde ‘vermogensmix’) in box 3 van de inkomstenbelasting is op stelselniveau in strijd met het recht van eigendom en het gelijkheidsbeginsel in het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM). De rechter kan en moet voorzien in het hierdoor ontstane rechtstekort. Bepalingen die in strijd zijn met het EVRM, mogen niet worden toegepast. Dat is bepaald in de Grondwet. De vermogensmix mag daarom niet worden toegepast. Voor het overige kan de regeling wel worden gebruikt. Dan worden zowel het spaargeld als het overige vermogen belast op basis van het in de wet voor beide soorten vermogen afzonderlijk vastgestelde rendement. Dat adviseert advocaat-generaal (AG) Niessen de Hoge Raad in zijn conclusie van vandaag.
De zaak
De zaak is een van de zaken die worden uitgeprocedeerd in een zogenoemde massaal-bezwaarprocedure. In die procedures is de vraag aan de orde of box 3 van de inkomstenbelasting (de vermogensrendementsheffing) in strijd is met het recht op eigendom en/of het gelijkheidsbeginsel, die beide worden gegarandeerd in het Europees Verdrag tot Bescherming van de Rechten van de Mens (EVRM).
De AG geeft in zijn conclusie aan dat van 2001 tot en met 2016 in box 3 belasting werd geheven over een vast rendement van 4%. De wetgever meende dat dat rendement voor iedere vermogensbezitter haalbaar was. Toen dat na enige tijd niet meer het geval was, werd de wet aangepast. Vanaf 2017 wordt voor enerzijds spaargeld en anderzijds het overige vermogen jaarlijks een gemiddeld rendementscijfer vastgesteld op basis van gegevens uit voorafgaande jaren. Het cijfer voor spaargeld is steeds relatief laag en dat voor overige vermogen relatief hoog. Die cijfers zijn voor 2017 respectievelijk 1,63% en 5,39%.
Belastingplichtigen worden niet aangeslagen op basis van de werkelijke verdeling van hun vermogen over spaargeld en andere beleggingen. Die verdeling (de ‘vermogensmix’) wordt in de wet gefingeerd. Wie een klein vermogen heeft, wordt verondersteld dit voor 2/3 gedeelte in spaargeld te beleggen en voor 1/3 in overig vermogen; wanneer het vermogen groter is, dus in de ‘tweede schijf’, veronderstelt de wetgever dat het spaardeel nog maar 21% uitmaakt, en in de ‘derde schijf’ (vermogen boven ca. € 1 miljoen) wordt verondersteld 0% spaargeld voor te komen.
De AG vindt dat deze regeling geen rekening houdt met de eigen keuze van de belastingplichtige voor de belegging van zijn vermogen. De heffingsgrondslag heeft daardoor wat dit betreft geen verband met het inkomen van de individuele belastingplichtige. Daarom volgt de heffing niet uit de grondslag van de belastingwet, te weten een heffing naar het door de belastingplichtige genoten inkomen, en heeft zij een confiscatoir karakter.
Ook is de vaststelling van de heffingsgrondslag voorzienbaar en onvermijdelijk discriminerend doordat grote ongelijkheid optreedt in de belastingheffing van gelijke gevallen (en gelijke heffing in ongelijke gevallen). Van een fair balance tussen de belangen van staat en burger is geen sprake, aangezien de doelmatigheidsvoordelen die de staat geniet, niet opwegen tegen de ernstige schendingen van verdragsrechten. Daarom is de regeling naar zijn oordeel op stelselniveau in strijd met het recht van eigendom en het gelijkheidsbeginsel.
De AG schrijft verder in zijn conclusie dat de rechter kan en moet voorzien in het hierdoor ontstane rechtstekort. Bepalingen die in strijd zijn met het EVRM, mogen niet worden toegepast (art. 94 Grondwet). Nu de strijdigheid met het EVRM een gevolg is van de vermogensmix, mag deze volgens de AG niet worden toegepast. Voor het overige kan de regeling wel worden toegepast. Wanneer de vermogensmix niet wordt toegepast, worden zowel het spaargeld als het overige vermogen belast op basis van het in de wet voor beide soorten vermogen afzonderlijk vastgestelde rendement, in 2017 respectievelijk 1,63% en 5,39%.
Het is nog niet bekend wanneer de Hoge Raad uitspraak doet.
Het advies, een zogenoemde conclusie, van de advocaat-generaal is een onafhankelijk advies aan de Hoge Raad, die vrij is dat al dan niet te volgen. De advocaat-generaal is lid van het parket bij de Hoge Raad. Het parket bij de Hoge Raad is een zelfstandig, onafhankelijk onderdeel van de rechterlijke organisatie. Het behoort niet tot het Openbaar Ministerie.
ECLI:NL:PHR:2021:1019