Het betrof hier een geschil over de uitleg van de inhoud van artikel 15, lid 3, van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat tot het vermijden van dubbele belasting met betrekking tot belastingen naar het inkomen. Dit artikel luidt als volgt:
Artikel 15. Niet-zelfstandige arbeid
[…]
3. Niettegenstaande de voorgaande bepalingen van dit artikel mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een schip of luchtvaartuig dat in internationaal verkeer wordt geëxploiteerd, of aan boord van een binnenschip, worden belast in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijke leiding van de onderneming is gelegen.
Reeds in het jaar 2014 is hier in een memo van ons adviesbureau aandacht aan besteed. In dit memo is uitleg gegeven aan dit verdragsartikel en is met redenen omkleed waarom ons kantoor tot de conclusie kwam dat een werknemer in een dergelijke situatie geen recht kan hebben op aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op grond van die verdragsbepaling.
Procedureverloop
Op 16 maart 2020 deed Rechtbank Noord-Nederland (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBNNE:2020:1213) echter een verrassende uitspraak in een soortgelijke procedure. Deze zaak werd gevoerd door een ander advieskantoor en de uitspraak in die zaak druiste als enige uitspraak volledig in tegen alle andere uitspraken die tot die dag waren gedaan.
Dientengevolge heeft Robelco Tax Services de rechten van haar relaties (die zich in een soortgelijke situatie bevonden) moeten beschermen door bezwaar aan te tekenen tegen aanslagen die volgden zonder aftrek ter voorkoming van dubbele belasting, ondanks onze opvattingen over deze casus.
De Hoge Raad oordeelde op 24 december 2021 in drie zaken uiteindelijk het volgende waarmee de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland van 16 maart 2020 van tafel wordt geveegd:
“Volgens artikel 15, lid 3, van het OESO-modelverdrag 2008 mag de beloning verkregen ter zake van een dienstbetrekking uitgeoefend aan boord van een in internationaal verkeer geëxploiteerd schip worden belast in de Verdragsluitende Staat waar de plaats van de werkelijk leiding van de onderneming is gelegen.
Uit het OESO-commentaar op artikel 15 van het OESO-modelverdrag 2008 volgt dat deze toewijzingsregel samenhangt met en is gebaseerd op het principe van artikel 8 van het OESO-modelverdrag 2008. De in dat artikel opgenomen toewijzingsregel voor voordelen uit de exploitatie van schepen in internationaal verkeer, ziet volgens het OESO-commentaar op winsten die rechtstreeks verband houden met commercieel vervoer van personen en goederen per schip in internationaal verkeer en daarmee samenhangende en bijkomstige activiteiten. Gegeven de grote betekenis van het OESO-commentaar voor de uitleg van het Verdrag, heeft het vorenstaande ook te gelden bij de uitleg van artikel 15, lid 3, van het Verdrag.
De door het Hof vastgestelde feiten laten geen andere conclusie toe dan dat het schip is bestemd voor het lichten en verplaatsen van grote platforms en het leggen van pijplijnen voor olie- en gastransport, en dat het eventuele vervoer van personen en goederen op het schip bijkomstig is aan de hoofdactiviteit. Dan kan niet worden gezegd dat de resultaten uit de exploitatie van het schip rechtstreeks verband houden met commercieel vervoer van personen en goederen per schip in internationaal verkeer en daarmee samenhangende en bijkomstige activiteiten.”
Eén van de drie uitspraken behelst een cassatieprocedure (https://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2021:1981) die door een ander kantoor werd gevoerd (het kantoor welke ook de procedure voerde voor Rechtbank Noord-Nederland voor een andere belastingplichtige).
Gevolgen uitspraak Hoge Raad
De uitspraken van de Hoge Raad van 24 december 2021 en de voorafgaande conclusie van de A-G van de Hoge Raad liggen (vrijwel) volledig in lijn met de inhoud van onze memo uit 2014 en kwamen voor ons kantoor dan ook niet als verrassing. Een eventueel vervolg op de uitspraak van Rechtbank Noord-Nederland laat nog op zich wachten, maar gelet op de uitspraken van de Hoge Raad in soortgelijke procedures laat de uitkomst zich in die zaak raden.
Volgens de uitspraak van de Hoge Raad hebben de betreffende werknemers derhalve geen recht op aftrek elders belast op grond van artikel 15, lid 3, van het verdrag tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Zwitserse Bondsstaat.
Heeft u echter na aangifte een voorlopige aanslag ontvangen met aftrek ter voorkoming van dubbele belasting op basis van een ingediende aangifte waarin deze aftrek werd geclaimd? Dan zal u van de fiscus naar verwachting een definitieve aanslag gaan ontvangen waarop de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting niet meer is verleend. Dit gebeurt altijd met een vooraankondiging. Deze aanslag zal dan in bijna alle gevallen een te betalen bedrag zijn vanwege het feit dat de aftrek elders belast is komen te vervallen. Het vervelende is dat in dat geval eveneens belastingrente over het te betalen bedrag in rekening wordt gebracht.
Wat kunnen wij voor u betekenen?
Naast de aftrek ter voorkoming van dubbele belasting zijn er meerdere zaken die in een dergelijke situatie van belang kunnen zijn. Weet u zeker dat u niet te veel betaald? Maak gebruik van onze dienstverlening om uw zaak nogmaals te laten bezien! Zie ook onze website: https://robelco.com/controle/.
Conclusie
Op grond van de nationale wet zal de Nederlandse fiscus over het inkomen van deze in Nederland wonende werknemers belasting kunnen heffen, mits regelen ter voorkoming van dubbele belasting van toepassing zijn. Als duidelijk mag zijn kan in dit geval onder ‘regelen ter voorkoming van dubbele belasting’ dus niet artikel 15, lid 3, van het belastingverdrag tussen Nederland en Zwitserland worden geschaard.
Bronnen
- Uitspraak Rechtbank Noord-Nederland (16-03-2020):
- Conclusie A-G (Parket van de Hoge Raad (30-04-2021):
- Uitspraken Hoge Raad der Nederlanden (24-12-2021):