Om je klant te helpen bij de opzet van een familielening, kun je het beste de toetsen doorlopen die in de Handreiking familieleningen in beeld worden gebracht. De toetsen bestaan uit de volgende vier toetsvragen:
- Is er sprake van een geldlening?
- Wordt voldaan aan de voorwaarden van de Wet IB (artikel 3.119a) van een eigenwoningschuld (dan wel het overgangsrecht van artikel 10bis.1 en verder)?
- Ziet de rentevergoeding alleen op een vergoeding op het uitgeleende geld, of ook op andere rechten en verplichtingen?
- In hoeverre is sprake van een reële rente?
Voor een juiste beoordeling, zijn de volgende aandachtspunten per toetsvraag van belang.
De Belastingdienst controleert eerst of er sprake is van een echte lening. En niet van het schuldig blijven van een bepaalde som, kwijtschelding of een schenking. Daarbij wordt aangesloten bij de definitie van een geldlening in het Burgerlijk Wetboek. Dat houdt in dat een uitlener een som geld verstrekt aan de lener, die de plicht heeft deze terug te betalen. Alleen als sprake is van een geldlening volgens deze definitie, kan er sprake zijn van een eigenwoningschuld. Als het antwoord op de vraag of sprake is van een geldlening ‘ja’ is, gaat u naar toetsvraag 2.
Een lening is slechts een eigenwoningschuld als voldaan wordt aan de eisen van de Wet op de Inkomstenbelasting. Voor leningen vanaf 2013 geldt bijvoorbeeld een annuïtaire aflossingsplicht. Bovendien is de lening gemaximeerd, rekening houdend met een eventuele eigenwoningreserve. De fiscale eisen staan in artikel 3.119a van de Wet op de Inkomstenbelasting. Voor leningen die op 1 januari 2013 al bestonden, kan overgangsrecht gelden. Het is dan een zogenaamde Bestaande eigenwoningschuld volgens het overgangsrecht van de Wet IB2001.
Uiteraard moet ook het antwoord op deze vraag ‘ja’ zijn om voor renteaftrek in aanmerking te komen.
Aandachtspunten bij vraag 3: is het rente over een geldlening of is er sprake van een vergoeding voor iets anders?
De hoofdregel is dat rente over een eigenwoningschuld (hierna: ‘eigenwoningrente’) alleen aftrekbaar is als de rente alleen een vergoeding is over het uitgeleende geld. En dus niet (deels) een vergoeding is voor andere aspecten, zoals gunstige voorwaarden. Dat deel van de vergoeding is in principe dus geen eigenwoningrente. In dat geval dient een splitsing aangebracht te worden tussen een deel dat ziet op de terbeschikkingstelling van de hoofdsom en een deel dat ziet op een ander recht. Echter, die splitsing mag achterwege blijven indien de omvang van deze rechten of plichten ‘verwaarloosbaar’ zijn. In de Handreiking familieleningen wordt een renteopslag van 0,2% of minder als verwaarloosbaar aangemerkt.
Let op: Is die renteopslag hoger dan 0,2%? Dan geldt de opslag in het geheel niet als eigenwoningrente.
De Handreiking familieleningen geeft daarvan ter illustratie het volgende voorbeeld:
Als een ouder geld leent aan zijn kind en er wordt afgesproken dat het kind het recht heeft om de geldlening altijd volledig boetevrij af te lossen, dan is dit recht geen gebruikelijke variabele die onderdeel uitmaakt van de overeenkomst van geldlening. Dit is een extra recht. Daar mag een vergoeding tegenover staan in de vorm van een renteopslag. Is die renteopslag 0,2% of lager, dan is deze opslag geheel aftrekbaar als eigenwoningrente. Is die hoger dan 0,2%, dan is de opslag niet aftrekbaar.
Let op: die renteopslag kan ook niet worden aangemerkt als kosten van geldleningen die behoren tot de eigenwoningschuld. Tot die kosten van geldleningen behoren de kosten die rechtstreeks verbonden zijn aan het opnemen, verlengen of aflossen van een geldlening. De renteopslag wordt dan wel in rekening gebracht vanwege de mogelijkheid van aflossing van de geldlening, maar is niet rechtstreeks verbonden met de feitelijke oplossing van de geldlening. De renteopslag moet namelijk ook worden betaald als niet wordt afgelost.
Let op: de rente moet verder wel echt betaald worden of verschuldigd zijn. Als er bijvoorbeeld is overeengekomen dat de rente die verschuldigd is direct wordt teruggeschonken, dan is er feitelijk sprake van een renteloze lening. Er is dan geen aftrekbare eigenwoningrente. Rente is alleen aftrekbaar zolang eventuele schenkingen aan de lener niet rechtstreeks verband houden met die renteverplichtingen.
Nadat vastgesteld is waarop de rente ziet, moet u nog naar stap 4.
Aandachtspunten bij vraag 4: is de rente op de lening wel reëel?
Er heerst een misverstand dat de Belastingdienst een afwijking van 25% op commerciële rentes standaard zou goedkeuren. Dat is niet het geval. Of de rente die binnen de familielening wordt afgesproken, reëel is, hangt af van alle feiten en omstandigheden van het geval.
Uit de jurisprudentie valt op te maken dat hetgeen ten titel van rente wordt uitgekeerd voor de inkomstenbelasting niet per definitie volledig als een vergoeding voor de hoofdsom wordt aangemerkt. De Hoge Raad volgt namelijk een meer op de economische realiteit gestoelde benadering. In de Handreiking familieleningen staat dat volgens de kennisgroep deze economische benadering ook geldt voor de vraag of de hoogte van de rente wel reëel is. De rente moet kort samengevat in lijn zijn met wat een onafhankelijke andere partij onder dezelfde omstandigheden in rekening zou brengen.
Om vast te stellen hoe hoog die rente mag zijn, moet naar twee zaken gekeken worden:
- Wat is het gangbare rentepercentage bij de meest vergelijkbare lening die onder marktomstandigheden bij een bank (of andere reguliere geldverstrekker) wordt afgesloten? Dit vormt het uitgangspercentage. Een bank heeft een bepaald rentetarief voor een lening, afhankelijk van de hoogte van de schuld, de looptijd, de rentevaste periode, enzovoorts. Je moet nagaan welke rente een bank rekent voor een lening die zoveel mogelijk lijkt op die van de familielening.
- Wat zijn de verschillen met de familielening en in hoeverre is het hogere rentepercentage ten aanzien van de familielening reëel? Een bank heeft meestal het recht van hypotheek, terwijl een familielid dat niet eist. Dat rechtvaardigt een iets hogere rente. Ook andere zekerheden spelen een rol bij de beoordeling of de lening een hogere rente mag krijgen dan een banklening. Het gebrek aan zekerheid moet wel reëel zijn: als de uitlener feitelijk wel degelijk zeker weet dat hij de lening terugbetaald kan krijgen, dan zal de Belastingdienst een hogere rente niet zomaar toestaan.
Ook mag niet aangesloten worden bij de rente op een consumptief krediet, zoals die in de markt wordt aangeboden: de Belastingdienst neemt hier stellig afstand van, omdat een consumptief krediet een heel ander bestedingsdoel heeft dan een woning. Een andere factor die hier meespeelt, is de vraag wat het risicoprofiel van de lener is. Als er sprake is van een onregelmatig inkomen, dat bovendien net voldoende is om de maandlasten van te betalen, dan is er sprake van een hoger risicoprofiel dat ook een hogere rente rechtvaardigt.
Nog een voorbeeld ter illustratie: stel dat een bank 2% rente in rekening zou brengen. Er is een familielening afgesproken, zonder recht van hypotheek of overige zekerheid en onder soepele voorwaarden. Ten aanzien van de familielening geldt een rentepercentage van 5,5%. Een reële rente zou, gelet op de condities van de familielening, bijvoorbeeld 3% zijn voor deze lening. In dat geval is 3% aftrekbaar als eigenwoningrente en 2,5% niet.
Voor een goed advies aan je klant moet je beoordelen of en tot welk rentepercentage de rente op een familielening fiscaal aftrekbaar is. Belangrijke informatie de je daarvoor nodig hebt, is:
Is de familielening aan te merken als een eigenwoningschuld?
Wat zijn de condities van de familielening?
Welk rentepercentage is ten aanzien van de familielening van toepassing?
Wat is het gangbare rentepercentage bij de meest vergelijkbare lening die onder marktomstandigheden bij een bank (of andere reguliere geldverstrekker) wordt afgesloten?
Wat zijn de verschillen met de familielening en in hoeverre is het hogere rentepercentage ten aanzien van de familielening reëel?
Als er een hogere rente wordt overeengekomen dan reëel is, heeft dat twee fiscale gevolgen. Allereerst is het deel dat te hoog is niet aftrekbaar. Ten tweede kan het bovenmatige deel ook gezien worden als schenking. Wees erop bedacht dat in dat geval schenkbelasting verschuldigd kan zijn.