Vincent de Groot: "Onze dienstverlening is volledig gericht op de internationale werknemer. Door de uitgebreide ervaring met en de specifieke kennis over onder meer de fiscale omstandigheden van zeevarenden, personen werkzaam in de offshore-industrie en bij baggerbedrijven, maar ook voor andere internationaal mobiele werknemers, weet u zeker dat uw fiscale zaken in vertrouwde en deskundige handen zijn.

Bent u buiten Nederland werkzaam? Zit u met vragen over belastingen en sociale premies? Niet alleen voor het verzorgen van uw Nederlandse aangifte inkomstenbelasting, maar ook bij advisering over werken buiten Nederland of voor een buitenlandse werkgever en wonen buiten Nederland bent u bij ons aan het juiste adres!"



Translate this site


Een nieuw belastingverdrag kan een slechtere financiële positie betekenen

Belanghebbende stelt zich op het standpunt dat de aanslagen voor de jaren 2017 tot en met 2019 te hoog zijn vastgesteld. Ter onderbouwing voert zij aan dat:
  • I) de invoering van het Verdrag ter voorkoming van dubbele belasting tussen Nederland en Duitsland (Belastingverdrag) haar in een verslechterde financiële situatie heeft gebracht ten opzichte van het vorige Verdrag;
  • II) de in het Belastingverdrag geregelde Nederlandse heffingsbevoegdheid geen heffingsverplichting inhoudt;
  • III) het discriminatieverbod is geschonden.
De inspecteur heeft voorgaande stellingen gemotiveerd bestreden.

De hoofdregel uit het Belastingverdrag is dat pensioen en socialezekerheidspensioenen betaald aan een inwoner van Nederland belast zijn in Nederland (woonstaatheffing). Indien deze inkomsten afkomstig zijn uit de andere staat (Duitsland) en het brutobedrag daarvan meer bedraagt dan € 15.000, dan mag de andere staat ook heffen (bronstaatheffing).

Op grond van het Belastingverdrag is de heffing over de uit Duitsland afkomstige pensioenuitkeringen van belanghebbende aan Nederland toegewezen. Dat wordt door belanghebbende ook niet bestreden. De stelling van belanghebbende dat zij door de inwerkingtreding van het Belastingverdrag wordt geconfronteerd met een ongerechtvaardigde verslechtering ten opzichte van het vorige verdrag, met de conclusie dat de inspecteur daarom niet zou mogen heffen, slaagt niet. Er is namelijk geen regel die verbiedt dat de rechtspositie die een belanghebbende onder een tussen twee staten gesloten verdrag toekomt, onder een opvolgend tussen die partijen gesloten verdrag ongunstiger wordt. Daarnaast kunnen burgers er in het algemeen redelijkerwijs ook niet op vertrouwen dat wetgeving ongewijzigd zal blijven.

Verder overweegt de rechtbank dat uit de jurisprudentie van de Hoge Raad blijkt dat geen sprake is van ongeoorloofde discriminatie tussen inwoners van Nederland met pensioeninkomsten uit Duitsland onder en boven de € 15.000 grens. Naar het oordeel van de rechtbank is ook niet gesteld of gebleken dat de belastingdruk voor een inwoner van Nederland met een Duits pensioen van minder dan € 15.000 hoger is dan die voor een inwoner van Nederland met een dergelijk Nederlands pensioen. Naar het oordeel van de rechtbank is daarom geen sprake van de door belanghebbende gestelde ongeoorloofde discriminatie.

Met betrekking tot belanghebbendes standpunt dat Nederland op grond van het Belastingverdrag niet verplicht is om belasting te heffen overweegt de rechtbank als volgt. De omstandigheid dat in het Belastingverdrag is opgenomen dat Nederland kan heffen, heeft niet tot gevolg heeft dat de inspecteur de vrijheid heeft om naar behoeven van de heffing af te zien. Op grond van de nationale wet behoren de inkomsten van belanghebbende tot het belastbaar inkomen uit werk en woning en het bijdrage-inkomen voor de Zvw en dient de inspecteur overeenkomstig te heffen, zoals ook is gebeurd.

Voor zover belanghebbende stelt dat Nederland moet afzien van belastingheffing omdat sprake is van dubbele belastingheffing over haar Duitse inkomsten overweegt de rechtbank dat Nederland op basis van het Belastingverdrag geen verplichting heeft om voorkoming van dubbele belastingheffing te geven. De heffing over de inkomsten van belanghebbende is op basis van het Belastingverdrag aan Nederland toegewezen. In dat geval bepaalt artikel 22, eerste lid, onderdeel b, van het Belastingverdrag dat Duitsland voorkoming van dubbele belasting, als daar sprake van zou zijn, moet verlenen.

Ten aanzien van de overige door belanghebbende betrokken stellingen, met betrekking tot het uitblijven van een inhoudelijke reactie op haar argumenten door de Belastingdienst, overweegt de rechtbank dat belanghebbende deze stellingen niet heeft onderbouwd met concrete stukken. Bovendien blijkt uit de gedingstukken dat de inspecteur belanghebbendes brieven waar nodig heeft beantwoord en de inspecteur zijn standpunt toereikend heeft toegelicht. Een onzorgvuldigheid die eventueel zou kunnen leiden tot een vermindering van de onderhavige aanslagen is de rechtbank niet gebleken.

Gelet op voorgaande overwegingen volgt de rechtbank belanghebbendes standpunten niet en is het gelijk aan de inspecteur. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de bezwaren ten aanzien van de aanslagen over 2018 en 2019 terecht afgewezen en heeft belanghebbende ten aanzien van het jaar 2017 niet doen blijken dat de aanslagen te hoog zijn vastgesteld.

Internationaal werkzaam, zeevarend? Werkzaam in de bagger- of offshore-industrie? Neem contact op met Robelco Tax Services!

X